Dwarskijker over 'God woont in Berchem' en 'Taboe'De lichte misselijkheid uit mijn kindertijd
'Ik ben op de wereld om de mensen gelukkig te maken,' zei die zuster ook nog, terwijl het mij steeds droever te moede werd'
undefined
God woont in Berchem
Canvas – 22 januari – 97.220 kijkers
Dimitri Van Zeebroeck, die ook een doorkneed fotograaf is, heeft in Berchem nabij Antwerpen in sprekend zwart-wit, en dus met alle stemmige grijswaarden daartussenin, een tour d’horizon gemaakt van de aldaar gevestigde geloofsgemeenschappen. Er zou volgens ingewijden maar één God zijn, en die wordt in Berchem heel verschillend geloofd en geprezen. Tot op heden slaat men elkaar daarvoor, onder het aanroepen van Zijn Naam, de hersenen niet in, maar dat is nog geen reden tot juichen.
In de eerste aflevering van deze documentaireserie verkende Dimitri Van Zeebroeck de katholieke levenspraktijk in de parochies Sint-Hubertus en Sint-Willibrordus. Hij onderhield zich daar met enkele bejaarde priesters die zich, zo helpe hen God, niet op onwrikbare religieuze zekerheden lieten voorstaan. Eén van hen zei: ‘De echte grond van je bestaan, daar kom je nooit achter, ondanks meditatie en gewetensonderzoek.’ Een geestelijke vond dat mensen zelf moesten ontdekken wat in hun leven van belang was, zonder bemoeienis van de kerk. ‘Wie die God is, kan ik niet vatten,’ luidde het ook nog van bevoegde zijde. Over de verschijningen van de Heilige Maagd aan het molenaarsdochtertje Bernadette Soubirous maakte een andere priester zich in tegenstelling tot heel Lourdes geen illusies: ‘Een kind van 8 begint met z’n eigen ideeën te spelen, het gelooft z’n eigen verbeelding.’ Zelf had hij bij het lezen van een boek van Karl May ooit even geloofd dat hij Winnetou was. Leest iemand nog Karl May?
We zagen een Poolse grijsaard in zijn moedertaal heftig maar klaaglijk tot een Mariabeeld onder een glazen stolp bidden: een meer van bange vroomheid dan van ouderdom vertrokken kop die verbaal klappertandde. Later in deze documentaire zou hij diep ontroerd, haast met een huilstem, vertellen wat hem na het heengaan van zijn echtgenote te beurt was gevallen: de Moedermaagd en haar Zoon waren aan hem verschenen, en nog een heilige die hij niet één-twee-drie kon thuisbrengen: een schaduwfiguur ‘met zwart haar’. Hij drukte de cameraploeg herhaaldelijk op het hart dat hij niet loog, want anders zou Onze-Lieve-Vrouw hem straffen. In mijn catechesetijd werd de Goedertieren Maagd ook ‘de oorzaak van onze blijdschap’ genoemd, herinner ik me. Dat zo iemand ook straft, wist ik niet. De scène waarin de angstige oude Pool zijn wedervaren, een hemelse gunst, uiteenzette, was behalve naargeestig ook allemachtig vreugdeloos.
Op een gezellig samenzijn van een christelijke bejaardenclub somde de voorzitster in haar welkomstwoord de leden op die ziek waren, of de dood nabij. ‘Maar Albert is weer in ons midden. Applaus!’ De sfeer zat er meteen in, en toen moest de zuster die met Gods zegen voor het entertainment instond, nog aan haar act beginnen. Eerst zette die zingende non ‘Vrienden, kom zit neder in de ronde’ in, het overjaarse kampvuurlied. Daarna jodelde ze met komisch oogmerk ‘De riolering is kapot’ en tot slot waagde ze zich aan Dorus, een typetje waar de vergeten Nederlandse komiek Tom Manders in de jaren 50 succes mee had bij mensen die hun oorlogstrauma’s te boven probeerden te komen. ‘Ik ben op de wereld om de mensen gelukkig te maken,’ zei die zuster ook nog, terwijl het mij intussen steeds droever te moede werd.
Iedereen was oud in deze aflevering van ‘God woont in Berchem’. Een priester vond dat hij intussen een te oude herder was, die zijn uitdunnende kudde zag vergrijzen terwijl hij erbij stond. Als ze thuis niet roerloos, als van Gods hand geslagen, naar Radio Maria zat te luisteren, ‘de katholieke stem bij u thuis’, maakte een bejaarde non zich verdienstelijk bij de Voedselbank. ‘Eén van de jongste vrijwilligsters is ook al 65,’ stelde ze vast. In de twaalf jaar dat ze er woonde, had ze de armoede in Berchem alleen maar zien toenemen. Ze flapte er iets markants uit: ‘Hoe is het mogelijk dat die vluchtelingen naar hier komen? Onze mensen hebben ook geen eten.’ Eigen caritas eerst. Terwijl één van die oude priesters, die ooit in Zuid-Amerika een katholieke kudde had gehoed, even daarvoor nog had gezegd dat hij blij was dat je je, op grond van de culturele diversiteit, stilaan een wereldburger kon voelen in Berchem.
De eerste aflevering van ‘God woont in Berchem’ was me zowel vormelijk als inhoudelijk een genoegen, ook al herinnerde deze elegante documentaire me zijdelings aan de lichte misselijkheid die in mijn kindertijd in me opstak als wierook me schielijk omwolkte in de Sint-Corneliuskerk in Nergenshuizen. Dat vroeger steeds langer geleden is, is niet altijd jammer.
undefined
'Taboe' was een bijzondere belevenis waarbij ik telkens weer door mijn onbehagen heen lachte. Na afloop vermoedde ik even dat ik een wereldprogramma had gezien'
undefined
Taboe
Eén – 21 januari – 1.527.192 kijkers
De listen en lagen van het noodlot die in ‘Mij overkomt het niet’ aan bod komen, maken ook onderdeel uit van ‘Taboe’, een programma waarin Philippe Geubels zich, ogenschijnlijk op zijn dooie gemak, in het spanningsveld tussen humor en mensenleed begeeft en daar doodleuk begint te stand-uppen. In de eerste aflevering, die een goed begin was, vertelde Thibaut dat hij op een nacht al slaapwandelend in een hotelkamer op de 23ste verdieping uit het raam was gestapt, een onbestemde verte tegemoet, die bij nader inzien niets dan diepte bleek te zijn. Wie bedenkt zoiets? Het geschiedde in Boedapest en kostte hem een been en oneindig veel ingewikkelde reparaties. Een buitenstaander zal ongetwijfeld opperen dat één been een koopje is na zo’n doodsmak, en aan die nuchterheid herkent men dan weer de typische buitenstaander. Ken, een gewezen sportleraar, was na een ongelukkige trampolinesprong nagenoeg van top tot teen verlamd, terwijl hij in zijn dromen nog altijd op de been is. Na een aanrijding was Manon lichamelijk voor de helft in het ongerede geraakt, waardoor ook haar gezicht aan expressie inboette: ‘Ik was een theaterkind,’ zei ze, terwijl ze nog veel te jong was om iets dat ze graag was ineens niet meer te zijn. En Hendrik was al in de moederschoot tot dwerggroei voorbestemd: soms laat het noodlot de natuur gewoon op haar beloop.
Dat je met alles moet kunnen lachen, is een eigentijds dogmaatje waar ik geen onvoorwaardelijke liefhebber van ben. Een komiek hoort volgens mij met de spijker te sympathiseren, en niet met de hamer. Maar dat je met véél moet kunnen lachen, zonder aanzien des persoons, is ongetwijfeld waar. Thibaut, Ken, Manon en Hendrik konden geen aanstoot nemen aan de grappen van Philippe Geubels omdat ze er simpelweg op bedacht waren, en ook wel omdat ze, net als ik, zijn toon niet kunnen weerstaan. Ze leken me ook geen mensen die stonden te springen om aanstoot aan iets te nemen. Uit de eerste aflevering van ‘Taboe’, een demonstratie van levensmoed voor dagelijks gebruik, vloeide dan weer het taboe op kleinzerig gemekker om bagatellen voort: schaam je tijdig voor je luxeproblemen. Sommige taboes kunnen we maar beter koesteren. De verzorgster van Ken werd verliefd op hem. Ze waren al zes jaar een stel. Altijd goed dat het begrip ‘liefde’ op tijd en stond geijkt wordt.
Als komiek is Geubels vooral een slimmeling die de schutkleur van de schlemiel heeft aangenomen, maar daarnaast is hij in ‘Taboe’ ook een invoelende persoonlijkheid, die zo te zien snel vertrouwen wekt en ook nog eens ongedwongen en zonder bot te klinken indringende vragen stelt. Bijvoorbeeld: ‘Hoe zeg je aan je kinderen dat je ongeneeslijk ziek bent?’
Mireille had sinuskanker, Hilde uitgezaaide eierstokkanker, Demi bokste tegen muco op en in Danny schreed ALS voort. Op de eerste rij van de parterre in het NTGent zag je hen in een zaal vol lotgenoten voluit lachen om de speciaal op z’n ongeneeslijke doelgroep gemikte grappen van Geubels: ‘Ik hoop dat jullie het einde van deze show nog mogen meemaken.’
We zagen hoe de komiek er in het gezelschap van zijn vier zieke vrienden op uit trok naar de Ardennen, en vervolgens naar zee, en onder dezelfde zomerhemel ook nog naar een dierenpark. Het leken genoeglijke uren, maar de ziekte die het aftellen had ingezet, bleef altijd wel van alles de ondertoon. Dat we er een lieflijk liedje als ‘Le temps de l’amour’ van Françoise Hardy bij te horen kregen, was bijna te ontroerend. Iedereen deed z’n ziektegeschiedenis ongehinderd uit de doeken, en iedereen wilde langer leven dan de dokter had voorzien – soms was het alsof er een wedstrijdje aan de gang was. Mireille hoopte, terwijl ze volschoot, dat ze niet bij bewustzijn afscheid van haar kinderen zou moeten nemen, en Geubels deed er bijtijds het zwijgen toe, tenzij hij vond dat hij troost moest bieden: ‘Je bent veel meer dan alleen maar je ziekte,’ zei hij toen Demi even dreigde weg te zinken in gedachten aan het onvermijdelijke. De vrouw van Danny was monter, maar evengoed vond ze het lot van haar man ‘de hel’. Niemand relativeerde z’n aangekondigde levenseinde, maar Mireille en Hilde waren er wel voor te vinden om, bij wijze van practical joke, van deur tot deur sigaretten te gaan verkopen ten voordele van Kom op tegen Kanker.
Humor kan helpen tegen de zwaarte van het leven, maar je moet er geen wonderen van verwachten: als het gelach is verklonken, woekert de ziekte voort, en diep zittend verdriet lach je niet zomaar weg. Los daarvan was ‘Taboe’ – de tweede aflevering was de lakmoesproef – een bijzondere belevenis waarbij ik telkens weer door mijn onbehagen heen lachte. Na afloop vermoedde ik even dat ik een wereldprogramma had gezien.
Philippe Geubels sprak in het voorbijgaan ook over zijn eigen treurnis: de dood van zijn moeder toen hij 3 was. Er ging geen dag voorbij dat hij niet aan haar dacht. Op het toneel van het NTGent vertelde hij ook over één van zijn ooms, die op een zeemansgraf had aangedrongen. ‘Die is begraven op de Meir, in de winkel van Zeeman.’
Rudy Vandendaele