Dwarskijker over 'Wereldrecord' en 'Van Algemeen Nut'Opgewonden geouwehoer en de bijbehorende kennerstoon
Ik heb net iets meer op met discuswerpers dan met bijvoorbeeld de permanente lottowinnaars van het profvoetbal
undefined
'Ik heb net iets meer op met discuswerpers dan met bijvoorbeeld de permanente lottowinnaars van het profvoetbal'
Wereldrecord
Canvas – 15 januari – 218.717 kijkers
Eén van mijn vele tekortkomingen is mijn gebrek aan belangstelling voor sport. Voor het opgewonden geouwehoer erover en de bijbehorende kennerstoon ben ik zo mogelijk nog allergischer. Ik mag dan wel een sportmijder zijn, toch sta ik uit hoofde van mijn oude ambacht open voor een programma als ‘Wereldrecord’, waarin de afgetrainde sportverslaggever Maarten Vangramberen, met inzet van lijf en leden, het hoe en waarom van gedenkwaardige wereldrecords uitpluist. Soms steekt hij zich daarvoor in sporttenue, misschien wel om ons eraan te herinneren dat hij, hoe je hem ook draait of keert, een licentiaat lichamelijke opvoeding is, diep in zijn hart. Zo’n type dat hartstochtelijke schoolhaters als ik op druilerige novemberochtenden in de prille jaren 70 – overal kille nattigheid – tot een veldloop dwong, en daar een zeker plezier aan beleefde.
Deze keer zou ‘Wereldrecord’ over de Oost-Duitse discuswerper Jürgen Schult gaan, die de discus op 6 juni 1986 74 meter en 8 centimeter ver wierp, met toestemming van de Stasi. Aangezien ik een maandagochtendproduct van de klassieke humaniora ben, heb ik net iets meer op met discuswerpers dan met bijvoorbeeld de permanente lottowinnaars van het profvoetbal, waar de oude Grieken gelukkig van bespaard zijn gebleven.
We zagen hoe Maarten Vangramberen ergens in een buitenwijk op het huis van Jo Van Daele afstevende, een atleet die tot 2014 de Belgische recordhouder discuswerpen was en ook nog eens jarenlang met wereldrecordhouder Jürgen Schult heeft getraind. Hij zou met hem van ’s ochtends tot ’s avonds over discuswerpen hebben gepraat. Vast een origineel gespreksthema in die kringen. Op weg naar Jo Van Daele bewoog Maarten Vangramberen zich in slomo voort: doorgaans zoek ik overal betekenis achter, of geheime boodschappen, maar nu liet ik dat na.
Het daagde me snel dat dit programma z’n onderwerp zeer ernstig benaderde, zo nu en dan zelfs in een academische toonzetting, alsof het deel uitmaakte van onderzoekswerk. Of alsof het studiemateriaal voor discuswerpers en aankomende licentiaten lichamelijke opvoeding was. Er kwam een professor aan te pas die ons, mochten we naar zulke kennis dorsten, alles zou kunnen vertellen over psychomotoriek. Er vielen begrippen als ‘basisrotatie’, ‘rotatiesnelheid’ en ‘afwerpsnelheid’. De professor zei: ‘De formule van de afwerpsnelheid is de straal van uw rotatiebeweging maal de hoeksnelheid.’ Die kon ik alvast in m’n zak steken. Maarten Vangramberen, die wél goed had opgelet, zei op zijn beurt: ‘En de straal is de helft van de spanwijdte.’ De nagel op de kop, waarde Vangramberen. Mijn gedachten dwaalden op dat moment af naar een nieuwe sport die het midden zou houden tussen discuswerpen en kleiduifschieten. Misschien kan ik er alsnog fortuin mee maken, zodat ik eindelijk stil kan gaan leven.
Laat ik zeggen dat ik ongeschikt ben voor ‘Wereldrecord’, een programma dat ongetwijfeld deel uitmaakt van de nobele opdracht van de openbare omroep.
Ook mijn rotatiesnelheid is om bij te huilen.
undefined
'Niet te geloven dat die troep ooit is uitgezonden, en toch waar'
Van algemeen nut
Eén – 18 januari – 1.030.674 kijkers
Toen Steven Van Herreweghe in ‘Die huis’ logeerde, een reeks verhoorkamers voorzien van alle comfort, sprak zijn minzame gastheer Eric Goens: ‘Eens was je de onbetwiste golden boy van de VRT, en nu denken mensen: ‘Wie was die jongen ook alweer?’’ Er hapert misschien iets aan het geheugen van zulke mensen. Ik zou me dan ook meer zorgen over hén maken dan over de televisiecarrière van Steven Van Herreweghe. Nu ja, hij heeft zijn bezigheden bij de tv een tijdlang voor nietsontziend beschavingswerk in Aalst onderbroken, en ook wel voor herstellingswerkzaamheden aan zijn privéleven, maar in ‘Van algemeen nut’ is het alsof hij in gedachten de vraag ‘Waar was ik gebleven?’ heeft gesteld en doodleuk zijn vroegere emplooi weer heeft opgenomen. Niets aan het handje.
Nog steeds speelt hij de gestileerde presentator, een met de klare lijn van Hergé getekend personage dat volkomen in harmonie is met z’n brilmontuur. Die doorgaans weloverwogen rol belet hem niet om op het juiste moment spits te zijn, zijn kansen op humor te baat te nemen, en intussen de zelfspot niet uit de weg te gaan. Zijn geserreerde spontaneïteit stel ik meer op prijs dan het middelpuntvliedende gezwatel van flapuiten die tot hun eigen dolle pret in panelshows samenklonteren.
‘Van algemeen nut’ is, na het heuglijke ‘De jaren stillekes’, vertrouwd terrein voor Steven Van Herreweghe: hij en zijn redactie putten even kundig en verneukeratief uit het almaar uitdijende archief van de openbare omroep. Deze keer doet hij zijn voordeel met mensen die in de vlucht al eens op de televisie geweest zijn, soms per ongeluk of door een gril van de natuur. In de fraaie begintitels van dit programma zien we een kamer die behangen is met polaroids van zulke vergetelijke tv-verschijnselen, die, als je ze nu in de juiste setting oprakelt, doorgaans veel vermakelijker zijn dan toen ze, tot ontzetting van velen, voor het eerst op de televisie kwamen.
Er valt geregeld te lachen in ‘Van algemeen nut’, ook al omdat televisiebeelden sneller uit de mode zijn dan ze er ooit in zijn geweest: hun verouderingsproces lijkt, behalve lachwekkend, ook bepaald ongenadig. Dat had ik ook over mijn spiegelbeeld kunnen schrijven, bedenk ik ineens.
Bij het zien van ‘Van algemeen nut’ wist ik weer waarom ik tussen 1975 en 1985 weinig naar de televisie keek. De BRT was in die jaren meestal één doffe ellende, bestuurd door verpolitiekte vroede vaders, die er samen uitzagen als mijn idee van een lerarenkorps uit de hel. Ik ben intussen helaas oud genoeg om me het openbare debat te herinneren waaruit ‘Van algemeen nut’ enkele twijfelachtige hoogtepunten liet zien: het had de beleidsmakers van de BRT behaagd om publiekelijk kennis te nemen van de wensen en de bezwaren van de kijkers. Een West-Vlaamse vloerenlegger, die je ‘koddig’ zou kunnen noemen, kraaide toen dat de openbare omroep de werkman aldoor schandelijk over het hoofd zag. Hij had het ook over het teveel aan baardapen op de buis. Mocht het van deze vloerenlegger afhangen, dan zou iemand die niet netjes geschoren en gekamd was, niet op de televisie mogen komen. Op zulke opinies mocht hij, nu hij al in de 80 was, in ‘Van algemeen nut’ nog eens kraaiend variëren. Netjes geschoren en gekamd, welteverstaan – ik groet langs deze weg zijn bejaardenhulp. Ter bevestiging van zijn zienswijze stiet hij ook nog een pittoreske vloek uit. Ik herinnerde me ook het beeld van een bevlogen vrouw van middelbare leeftijd die vond dat de BRT toen te veel films uit het voormalige Oostblok programmeerde: ‘Krijgt u die voor niks?’ wilde ze van de top van de BRT weten. ‘Die zit,’ zag je haar denken. Het geval wil dat ik in die dagen graag naar bijvoorbeeld Tsjechische films keek op de televisie: ik herinner me ‘De liefde van een blondje’ en ‘Het bal der pompiers’ van Milos Forman. Klakkeloos met de vox populi meekraaien is me niet gegeven.
De redactie van ‘Van algemeen nut’ weet dat sommige in alle ernst opgezette tv-programma’s na verloop van tijd in hun hilarische tegendeel omslaan. Steven Van Herreweghe had de hand weten te leggen op een gezondheidsmagazine uit het begin van de jaren 80. Daarin informeerde dokter Tom Goossens, niemand minder dan de broer van Cas, ons overvloedig over ongemakken in en rondom het aarsgat, waarbij hij veel te weinig aan de verbeelding overliet. We kregen detailfoto’s te zien die ik niet meteen aan Johan Jacobs zou toeschrijven. Het lachen sloeg zo nu en dan in kokhalzen om en omgekeerd. Roze-Marie, toen de goochelaarsassistente in dat programma, was een aardig meisje dat openlijk zat te gruwen van al die aambeien, aarswormen en ongenode gasten in het rectum. Nu ze bij Steven Van Herreweghe herinneringen kwam ophalen aan de al te aanschouwelijke aarskunde van de pompeuze dokter Goossens, bleek ze nog steeds een leuke vrouw te zijn. Om één of andere reden had ze enkel een voornaam in dit programma. ‘Ik moest de domme vragen stellen,’ zei Roze-Marie, die ongetwijfeld te slim was voor een bijrol aan de Reyerslaan. Toen dokter Goossens, tot haar afgrijzen, veel te verlekkerd met een lintworm in een glazen pot zwaaide, begon ik aan een perversie te denken. De esculaap Goossens zal er vast wel de Latijnse naam van hebben gekend. Niet te geloven dat die troep ooit is uitgezonden, en toch waar. Hoewel ik steeds vatbaarder ben voor les neiges d’antan, heb ik tijdens ‘Van algemeen nut’ nog geen seconde last gehad van nostalgie.
Oorlogsverslaggevers hebben volgens mij meer met doodsverlangen dan met heroïek te maken. We zagen hoe Rudi Vranckx tijdens een watersnood in Limburg voor het oog van de camera een boer van de verdrinkingsdood redde. In vredestijd is me dat al heldhaftig genoeg. Vranckx verloor tijdens die dappere actie een rubberlaars, die thans, onder auspiciën van ‘Van algemeen nut’, een gedenkteken is waarrond de kinderen van de inmiddels overleden boer hulde brachten aan de redder van hun vader. ‘All in a day’s work,’ zag ik de held in kwestie met tranen in de ogen denken.
De feelgoodfactor moet in dit programma tegen mijn ingeslepen cynisme opwegen: het zogenoemde petekind van de openbare omroep, een meisje dat op dezelfde dag het licht zag als onze geliefde staatszender – 31 oktober 1953 – werd jarenlang op de televisie gefêteerd als ze weer eens jarig was, maar ineens vergaten de hoge omes aan de Reyerslaan dat ze zo’n petekind hadden. Wat ik overigens helemaal niet erg vind, want de affectie van die hoge omes was toch maar schijn. Paul Lembrechts, de huidige CEO van de VRT, mocht dat petekind, inmiddels een vitale vrouw van bijna 65, 39 achterstallige rozen aanreiken. Gedelegeerd bestuurders van de openbare omroep kunnen maar beter niet voor bloemenman spelen op de televisie. Ze hebben er het vereiste talent niet voor.
‘Van algemeen nut’ duikelt ook allerlei rare plaatjes op, curiosa uit de Vlaamse liederenschat, die dan door een gerenommeerde deejay – zijn er andere? – domweg door een hakselaar worden gehaald. De nieuwe versie is altijd veel beroerder dan het origineel. Je kunt ook kitsch verkloten.
‘Van algemeen nut’ is wel degelijk een amusementsprogramma dat ik liever niet oversla, maar de amusementswaarde ervan schommelt. Ik blijf denken dat het beste nog moet komen.
Rudy Vandendaele