'Een grimmig hoorspel' Dwarskijker over 'De noodcentrale' en 'Terug naar eigen land'
Die nacht droomde ik dat ik voor een horde gemuteerde ratten uitrende en een noodnummer wilde bellen.
De noodcentrale
Eén – 15 maart
Een heilwens zou kunnen zijn: ‘Moge je nooit een noodnummer hoeven te bellen.’ ‘De noodcentrale’, een programma over telefonisten van nooddiensten en hun vele vaardigheden, oefent een welhaast magnetische aantrekkingskracht op me uit. Je ziet het dagelijkse werk van enkele mannen en vrouwen die, vóór de hulpdiensten ter bestemming zijn, al telefonisch moeten redden wat er op dat moment te redden valt. Daartoe zijn zo te zien grote zelfbeheersing en engelengeduld vereist, alsook koelbloedigheid, stalen zenuwen, psychologisch doorzicht en relativeringsvermogen. En het vermogen om na de werkuren allerlei menselijk leed van je af te kunnen zetten en bijvoorbeeld een chihuahua te vertroetelen. De slappe lach tijdig kunnen afwenden lijkt me in dat vakgebied ook de rigueur. Het hoeft geen betoog dat ik dan ook geen schijn van kans maak om ooit telefonist bij een nooddienst te worden.
Elke aflevering van ‘De noodcentrale’ is natuurlijk een best of van noodoproepen. Er zit weleens een troela tussen die denkt dat je de nooddienst van de politie moet opbellen als je bij het facebooken op een technisch probleem stuit. Of een bejaarde die per ongeluk een noodnummer heeft ingetikt, en dat even later nog eens doet, wéér per ongeluk. Zulke bellers wordt, toch in het blikveld van de camera, vriendelijk en een enkele keer op licht ironische toon een prettige voortzetting toegewenst. Er mag al eens gemonkeld worden tijdens de werkuren, maar het leven zoals het zich in ‘De noodcentrale’ voordoet, is meestal een grimmig hoorspel. Huiselijk geweld: dof gesnotter aan de andere kant van de lijn, huilstemmen, een man die liegt dat zijn vrouw gewoon is flauwgevallen en helemaal geen hulp nodig heeft. Paranoia, psychose: ‘Ze zitten hier zeker met vijftig man drugs te gebruiken in een kamer van drie op drie – dit kan toch niet blijven duren, meneer!’ Een volkomen beschonken, sloom pratende man die gevoelige informatie over terroristen beweert te hebben. Paniek, dood: ‘Hij voelt koud aan.’ Nadat telefoniste Hazira een razende vrouw tot bedaren had gebracht die gillend mishandeling van een hond meldde, maakte ze, om even stoom af te blazen, een praatje met haar collega’s. Het onderwerp ‘hond’ was blijven hangen: ze zei dat ze niet van honden hield. Een collega prees de chihuahua aan, waarna een andere collega zo’n hondje ‘een gemuteerde rat’ noemde. Toen was het alweer tijd voor telefonische hulpverlening.
Tijdens de aftiteling las ik dat sommige oproepen worden vervormd of opnieuw ingelezen ‘om de privacy te waarborgen’. Nog een geluk dat ik dat nergens aan kon merken – ik hoorde Herbert Flack niet met voortreffelijke dictie om hulp roepen – maar toch vond ik het enigszins jammer dat dit programma een fictief bestanddeeltje had.
Die nacht droomde ik dat ik voor een horde gemuteerde ratten uitrende en een noodnummer wilde bellen. Al weet ik niet eens meer zo zeker of dat wel een droom was.
undefined
'Van de weeromstuit noemde de mensensmokkelaar alle Europeanen, onder wie Bert Gabriëls, met veel minder moeite moordenaars, omdat ze de grenzen niet openden'
Terug naar eigen land
VIER – 17 maart
‘Wij kunnen ons niet voorstellen hoe het is om in zo’n vluchtelingenkamp te leven,’ klonk het net iets te stellig in ‘Terug naar eigen land’. Ik beweer dat ik me dat wel kan voorstellen – zo gepiept – want waar zou mijn verbeelding anders voor dienen? Over ons voorstellingsvermogen schreef Vauvenargues, vooral bekend van zijn maximes, in zijn boekje ‘Inleiding tot de menselijke geest’ het volgende: ‘Verbeelding noem ik het vermogen om de dingen op een figuurlijke manier voor te stellen en je gedachten in beelden weer te geven. De verbeelding spreekt dus altijd tot onze zintuigen; ze is de moeder van de kunsten en de kroon van de geest.’ Ik hoef dus niet in levenden lijve in een vluchtelingenkamp te gaan zitten om me, met gebruikmaking van de moeder van de kunsten en de kroon van de geest, te kunnen indenken hoe ellendig, mensonterend en uitzichtloos het leven daar is. Journaalbeelden voeden mijn verbeelding al genoeg.
‘Terug naar eigen land’, dat zich niets aantrekt van het verbeeldingsvermogen van de mens, stuurde een gemengd gezelschap naar het Iraaks-Syrische grensgebied en naar Somalië, twee vakantiebestemmingen die door Buitenlandse Zaken van harte worden afgeraden. Van daaruit moesten deze dames en heren terug naar hun buitenwijk in België, maar dan in het spoor van vluchtelingen te land en ter zee. Tussendoor namen ze op kosten van het productiehuis weleens het vliegtuig, want dat schiet lekker op zolang de piloot niet met psychische problemen kampt. Het was de bedoeling dat ze, onder voogdij van Martin Heylen, op de eerste rang maar zo risicoloos mogelijk te zien kregen wat de gemiddelde oorlogsvluchteling allemaal moet doorstaan vooraleer hij, als hij in leven blijft, een West-Europese bestemming bereikt waar het welkomstcomité onder anderen uit een groeiend aantal neofascisten bestaat.
Aan het begin van elke aflevering van ‘Terug naar eigen land’ drukt Martin Heylen ons op het hart dat het Vlaamse reisgezelschap op grond van ‘relevante meningen’ uit talloos veel miljoenen is uitgekozen. ‘Relevant’ is een woord dat ik met schroom gebruik, en liever helemaal niet. Ik zag geen noemenswaardig idee achter de samenstelling van het gezelschap. Je zou staande kunnen houden dat de reisgenoten overwegend van rechtse tot erg rechtse signatuur zijn. En dat sommigen onder hen hardop durven te zeggen wat de meeste mensen denken, wat van oudsher een dubieuze kwaliteit is. Misschien hoopten de programmamakers dat die rechtse reizigers hun ideeën over gesloten grenzen en de migratiestop voor het oog van de camera zouden herzien na wat ze in dit programma hadden beleefd. Nu, dat je lieden die geen oorlogsverslaggever noch hulpverlener zijn, zo gek kunt krijgen dat ze in deze tijd voor een tv-programma naar Somalië of het grensgebied tussen Irak en Syrië afreizen, getuigt van buitengewone overredingskracht.
In dit programma krijgen de Vlaamse reizigers bij herhaling een schokbehandeling: terwijl bij nacht amper dertig kilometer verderop een bommenregen op de frontlinie met de religieus getinte bende van IS dreunde – een rossige vuurgloed aan de horizon – logeerde een deel van het reisgezelschap in een huis waarvan de bewoners nog niet zo lang geleden op de vlucht waren geslagen. Hun inboedel stond er nog. Voor je fatsoen slaap je niet in de schielijk achtergelaten privacy van die mensen, maar in opdracht van een televisieploeg die ten behoeve van de kijkers altijd op dramatische effecten uit is, doen sommigen dat dan weer wel. Ieder die het hart op de juiste plaats heeft, hoort geheel geschokt te zijn bij het zien van het geïmproviseerde vluchtelingenkamp in Qushtapa in Irak – ontvlambaar landbouwplastic, lappen en lorren zijn er de enige beschutting. Ieder die ook maar een beetje deugt, hoort verontwaardigd te zijn bij de aanblik van de hongerlijders in Dadaab in Kenia, waar zich het grootste vluchtelingenkamp ter wereld uitstrekt. In ‘Terug naar eigen land’ kregen we de verontwaardiging van het geschokte reisgezelschap te zien, een gemoedsbeweging die aldoor de ratio overstemde. Voor alle duidelijkheid: ratio impliceert in mijn opvatting geen onbewogenheid. ‘Ocharme, die kindjes’ is ongetwijfeld een doorvoelde hartenkreet, maar hoe relevant – excusez le mot – zijn zulke hartenkreten in een programma dat zich op relevante meningen laat voorstaan?
In Turkije, waar de religieus getinte autocraat Erdogan regeert, is het onder andere niet pluis op het Aksarayplein in Istanbul, waar de mensensmokkel als nooit tevoren floreert. De plaatselijke middenstand verkoopt er voor veel geld ondeugdelijke zwemvesten voor jong en oud. Jean-Marie Dedecker, die aldoor van verontwaardiging dampte, kreeg zin om één van die ploerterige sjacheraars te lijf te gaan. Ish Ait Hamou, de choreograaf en schrijver die in dit programma doorgaans een bedaarde, mogelijk filosofische houding aanneemt, sprak tegen Dedecker: ‘Laat je boosheid je niet doof maken.’ Dedecker, met wie ik het graag oneens ben, vroeg zich hardop af waarom de moorddadige commercie, oogluikend toegestaan door de plaatselijke politie, op dit plein niet grondig werd opgeruimd. Ik dacht: ‘Ja, waarom niet eigenlijk?’ Al was het niet duidelijk wie nu precies de opruimingsdienst was in die tak van de schaduweconomie. O, Turkije, dat ernaar snakt om lid van de EU te worden! Laten we tussendoor even klinken op het wankele principeakkoord dat de EU met Turkije heeft bereikt over de gezamenlijke aanpak van de migratiecrisis.
Op een bepaald moment leek Martin Heylen een bevlogen onderwijzer die zijn klasje voor een zoekspel in Istanbul enthousiasmeerde. Ze moesten zowel een vluchteling die de levensgevaarlijke oversteek zou wagen als een mensenhandelaar opsnorren. Aldus geschiedde. Een Syrische vrouw en haar baby Omar bleken vertrekkensklaar te zijn, en voorzien van volkomen onbetrouwbare zwemvesten, die ze voor een schandalige prijs had gekocht. De vrouw wou koste wat het kost en met behulp van een mensensmokkelaar naar haar man in Duitsland toe, die naar verluidt een dokter zou zijn. Noch Zuhal Demir noch Bert Gabriëls, jurist en stand-upcomedian, konden haar dat uit het hoofd praten. Zuhal Demir, die de N-VA is toegedaan, zei tussendoor dat het niet de bedoeling was ‘dat ze allemaal naar Europa kwamen’. Zijn rechtvaardigheidsgevoel gaf Bert Gabriëls in dat de grenzen gul open moesten. Er ontstond tussen die twee ook een doodlopende discussie over het onderscheid, of het gebrek aan onderscheid, tussen een oorlogsvluchteling en een economische vluchteling. We kregen ook twee bejaarde oorlogsvluchtelingen te zien die hun lot in handen van een mensensmokkelaar hadden gegeven. ‘Ocharme, die oude mensen,’ zei Margriet Hermans, die nog bij Open VLD heeft gezongen.
In een schimmige kamer ging Bert Gabriëls een gesprek aan met een mensensmokkelaar, een Syriër, die wegens zijn beroepsbezigheden alleen maar als rug en achterhoofd bekend wilde staan. Naar hij beweerde, smokkelde hij mensen om een stuk of vier families te kunnen onderhouden, de goeierd. Bert Gabriëls noemde hem met enige moeite een moordenaar. Van de weeromstuit noemde de mensensmokkelaar alle Europeanen, onder wie Bert Gabriëls, met veel minder moeite moordenaars, omdat ze de grenzen niet openden. Tegen die tijd was ‘Terug naar eigen land’ al volop emotie-tv, die weliswaar een woud van pertinente vragen opriep, maar geen schijn van klaarheid bracht. Misschien ís er ook geen klaarheid. ‘We leven in een fucked up wereld,’ zei Veroniek Dewinter in een eerdere aflevering. Ze schoot vol toen de realiteit van een vluchtelingenkamp tot haar was doorgedrongen. Oprecht jammer dat ik haar geen ongelijk kan geven. Fucked up: ze mag dan wel de dochter en de echo van Filip Dewinter zijn, ze is ook een kind van haar tijd.
Na afloop van elke aflevering van dit in ieder geval spraakmakende programma wilde ik de rest van de avond niets meer met de actualiteit te maken hebben. Vluchten is toegestaan.
Rudy Vandendaele