InterviewEls Visser
Els overleefde een schipbreuk en werd triatleet: ‘Na acht uur zwemmen besefte ik dat we het zouden redden’
Het verhaal van de schipbreukeling Els Visser klinkt als een filmscenario. Na acht uur zwemmen wacht de Nederlandse op een eiland een nacht lang op redding. Wat doet het met je als je zo’n ramp overleeft? ‘Het is goed om zo nu en dan dat moment van doodsangst te doorvoelen.’
‘Negen van de tien keer kan ik makkelijk over mijn ongeluk vertellen, alsof iemand anders het heeft beleefd dan ikzelf. Maar laatst vertelde ik erover in een podcast en moest ik opeens heel erg huilen,’ zegt Els Visser (30) in een videogesprek. Ze verblijft momenteel in een gehuurd appartement in Salzburg, Oostenrijk, waar ze dankzij de faciliteiten van haar sponsor coronaproof kan trainen.
Dat ze tijdens die podcastopname moest huilen en ook eerder tijdens lezingen in tranen is uitgebarsten, kan ze niet duidelijk verklaren. ‘Waarom het gebeurt weet ik niet, ik vertel toch iedere keer hetzelfde. Ik vind het niet erg hoor, dat ik moet huilen. Ik ben er niet op uit, maar de impact van mijn verhaal wordt daardoor wel groter. Dan heb ik ervoor gezorgd dat ik het publiek écht heb meegenomen in mijn verhaal, dat ik echt weer in dat zeewater lig, die doodsangst weer voel en besluit te gaan zwemmen. Het is goed om zo nu en dan dat moment weer te doorvoelen.’
Dat moment speelt zich af in 2014, ergens tussen de Indonesische eilanden Lombok en Flores. Els Visser is vijfdejaars geneeskundestudent en voltooit een stage in het ziekenhuis van Denpasar, de hoofdstad van Bali. De week voordat ze terugvliegt naar Nederland maakt ze een vierdaagse boottocht, die voert langs een aantal eilanden met mooie natuur en duiklocaties, samen met twintig andere toeristen. Die boot raakt echter na één dag een rif. Door het gat dat daardoor in de boeg ontstaat, loopt de boot langzaam vol en begint te zinken – midden in de lege, grote oceaan. De alarmsystemen op de boot werken niet, de telefoons hebben geen bereik.
Over die schipbreuk en de impact ervan op het leven van Els Visser is nu een boek verschenen, opgetekend door journalist Thomas van den Bergh. De titel: ‘Geen zee te hoog – hoe ik een schipbreuk overleefde en de beste triatlete van Nederland werd’. De scheepsramp wordt beklemmend gedetailleerd beschreven.
Els Visser ligt op haar slaapmatje op het achterdek van de ietwat gammele boot van Lombok Cruises, het is 11 uur ’s avonds en aardedonker, als reisleider Sally het trappetje op komt gestormd. Hij slaat alarm: iedereen moet zijn spullen laten liggen en meteen naar het benedendek komen. Door het gat in de boot loopt het ruim vol met water. Er is geen ontkomen aan: het schip zal zinken.
ELS VISSER «We hadden de uren daarvoor niemand gezien en we zouden pas over twee dagen aankomen op onze bestemming – eerder zouden ze ons niet missen. Vanaf toen voelde ik: er gaat een eind komen aan mijn leven, ik ga dood. Iedereen reageerde anders: één koppel werd ontzettend boos vanwege de falende alarmsystemen, een ander versteende totaal. Ik kwam meteen in een modus waarin ik hyperalert was en telkens de situatie probeerde te analyseren. Zo ben ik nog snel naar mijn backpack gerend om mijn moneybelt om te doen met daarin mijn paspoort, zodat mijn lichaam makkelijk te identificeren zou zijn en mijn ouders minder lang in onzekerheid zouden hoeven te zitten.»
– Dat zijn heftige gedachtes.
VISSER «Ja, die probeerde ik dan ook zoveel mogelijk te blokkeren. Het is wonderlijk hoe je ervan overtuigd kan zijn dat er een einde komt aan je leven en tegelijkertijd geen acute angst of paniek voelt. Ik heb niet gehuild, geen paniekreactie – helemaal niks. Alleen maar bezig met overleven in het moment.»
De boot zakte steeds verder weg en uiteindelijk slaat een onverwachte hoge golf haar in één klap de wilde zee in. Ze heeft haar slaapoutfit nog aan – onderbroek, zwart T-shirt en een katoenen vest, waar ze een reddingsvest overheen heeft vastgeklikt. Er is één metalen reddingsbootje voor officieel vier personen. Met wat proppen passen er zeven in, de rest hangt al watertrappelend aan de zijkant, of klimt op het stukje balkon van de grote boot dat nog net boven het wateroppervlak uitsteekt.
VISSER «Het oceaanwater was zo’n 26 graden. Hoewel dat niet direct levensbedreigend koud is, als je er uren in ligt – inclusief de kille wind ’s nachts – is dat verschrikkelijk koud. Af en toe mocht ik even in het bootje; helemaal ineengedoken in de punt kon ik mezelf warm houden. Maar omdat we afwisselden, moest ik toch weer het water in. Misschien dat ik daarom zo weinig andere gedachtes had, mijn hele mentale toestand werd gedomineerd door die kou.»
Als na vijf lange uren eindelijk de zon opkomt, denkt Visser twee dingen. Een: nóg zo’n nacht overleef ik niet. En twee: het eiland dat ze nu in het zonlicht opeens aan de horizon ziet, een reepje land héél ver weg, is haar enige kans om te overleven. ‘Ik wilde gaan zwemmen, maar de groep wees dat af als een kansloos idee. Iedereen wilde bij elkaar blijven voor als iemand ons zou zoeken.’
Het zwemplan blijft spelen in Vissers hoofd en uiteindelijk krijgt ze de Nieuw-Zeelandse Gaylene zover om het in ieder geval te overwegen. Visser omschrijft Gaylene als een warme, atletische vrouw van begin 50. Haar vastberaden houding stelt Visser vanaf het begin van alle onheil gerust. ‘Op een gegeven moment – dat zie ik nog precies voor me – keek Gaylene me heel doordringend aan met haar blauwe ogen en zei: okay, let’s swim.’
– Het klinkt alsof je daar met je 24 jaar heel kordaat handelde; de rest bleef besluiteloos bij het wrak hangen.
VISSER «Dat heb ik denk ik geleerd bij mijn studie. Tijdens mijn stage zei een arts regelmatig: er komt zo een patiënt binnen met dit en dit trauma, wat doe je? Zo’n lijstje had ik nu ook in mijn hoofd: raak ik al onderkoeld? Raak ik uitgedroogd? Doet mijn lijf het nog? Maar het is ook gewoon karakter, denk ik. Ik heb niet het gevoel dat ik daar op zee de leiding heb genomen, maar ik durfde wel keuzes te maken op het moment dat het belangrijk was voor mezelf.»
Op haar rug begint Els samen met Gaylene aan de zwemtocht; beter dan wachten en niks doen. ‘Het maakte me minder bang, al heb ik tijdens het zwemmen echt gevisualiseerd hoe ik dood zou gaan. Spartel je nog tegen? Of raak je bewusteloos en zak je dan weg? Voor de rest voelde ik niets: geen dorst, geen honger, geen pijn. Alleen de angst om nóg een nacht in het water door te brengen.’
Het eiland komt dichterbij en dichterbij. Na zo’n acht uur zwemmen beseffen ze: we redden het. ‘Dat was zo’n opluchting, het idee dat we eindelijk die machtige oceaan uit konden. Het moment dat ik zand onder mijn voeten voelde, zal ik nooit vergeten. Nog nooit ben ik zo blij geweest vaste grond onder me te voelen.’
Els zwom naar het onbewoonde eiland Sangeang:
Het is dan vlak voor zonsondergang. Hun benen totaal verzuurd, hun huid gilt van de verbranding. Een zoektocht naar water draait op niks uit, dus besluiten ze in twee aangespoelde plastic flessen hun urine op te vangen om te drinken. Arts in spe Visser ziet dat de urine nog vrij helder is en ze dus niet al te zeer zijn uitgedroogd. ‘Dan is het: verstand op nul en een paar slokken nemen.’ In een beschutte kuil slapen ze lepeltje-lepeltje om de kou tegen te gaan.
De volgende ochtend gaat Visser weer op zoek naar water en voedsel. ‘Ik volgde twee wilde zwijnen en vond zodoende een plas zoet water. Ik was helemaal blij – we kunnen overleven hier! – dus wilde ik teruglopen naar Gaylene. Toen zag ik een grote boot. Dat kán toch niet, dacht ik.’
Huilen
Hoewel het verhaal klinkt als een filmscenario, is het einde misschien nog wel het meest filmisch. Een luxejacht met toeristen blijkt per ongeluk afgeweken te zijn van hun route en die zien Els en Gaylene op het vulkanische eiland staan. ‘Meteen begon ik te springen en te gillen. De boot leek onze kant op te varen en toen er ook nog een kleiner bootje onze kant op kwam, realiseerde ik me: iemand komt ons halen! Nou, toen bárstte ik open. Mijn hele overlevingsmodus in één keer weg. Huilen, huilen, huilen. Het was zo’n ontlading van opluchting en geluk. Ik ga niet dood, dacht ik: ik heb het gewoon gered.’
Aan boord blijkt dat diezelfde boot al drie andere opvarenden heeft opgepikt aan de andere kant van het eiland, zij waren óók gaan zwemmen. De overige opvarenden worden uiteindelijk gezien door een visser en gered door de lokale hulpdiensten. Behalve twee Spaanse vrienden, Jorge en Victor. Zij zijn ook gaan zwemmen, maar nooit teruggevonden. ‘Zo had het dus ook af kunnen lopen. In de Oceaan heb je echt niets te willen, dat is zeker.’
Vier dagen na de reddingsactie staat Els Visser weer veilig en wel op Schiphol. Het is een ontroerende scène in het boek geworden, met haar ouders, haar broer Willem met zijn vriendin en al haar studievriendinnen die haar staan op te wachten.
– Willem zei dat je op de terugweg al in de auto grappen zat te maken en aan iedereen vroeg hoe het met hén ging. Hij vond dat heel typerend voor jou.
VISSER «Dat klopt wel. Misschien dat ik dan te snel weer de aandacht op iets anders wil focussen – ik sta op zo’n moment niet graag in het middelpunt van de belangstelling.»
– Ook stuurde je, toen je in Indonesië weer aan land was, alleen een berichtje aan je broer dat je telefoon kwijt was en dat het verder goed ging.
VISSER «Ik kon op dat moment niet bellen en wilde mijn ouders het niet aandoen om via zo’n berichtje te laten weten dat ik op die boot had gezeten. Dan waren ze hélemaal overstuur geraakt. Nu nog los ik een probleem liever eerst op en vertel het pas daarna aan mijn ouders. Ik heb anders het idee dat ik een last bij hun neerleg.»
– Kijk je door de loop van de jaren anders terug op de ramp?
VISSER «Het eerste jaar stond ik nog steeds in de overlevingsstand. Ik was hyperalert, mijn emoties leken geblokkeerd. Het was een vervreemdend gevoel dat ik er gewoon nog was. Dat ben ik die jaren erna steeds meer gaan accepteren en ik ben ook de impact er meer van gaan inzien. Ik ben gaan léven. Dat maakte dat ik uiteindelijk durfde te kiezen voor de sport.»
Die sport is de triatlon, waar ze drie jaar na het ongeluk toevallig mee in aanraking komt via een vriendin. Ze blijkt aanleg te hebben, fysiek maar ook mentaal. Ze kan zich tijdens een triatlonrace totaal afsluiten, diepgaan en dan tot een ultieme prestatie komen, net als bleek tijdens de scheepsramp in Indonesië. Uiteindelijk valt ze voor de extreemste variant van de triatlon: de Ironman. Een race waarbij deelnemers 3,8 kilometer zwemmen, 180 kilometer fietsen en een marathon rennen: 42,2 kilometer. Visser gaat uiteindelijk naar Australië om zich aan te sluiten bij een trainingsgroep: omdat de sport daar leeft, de klimaatomstandigheden gunstig zijn en ze zich helemaal op haar training kan focussen zonder te veel sociale afleiding. Ze is ondertussen Nederlands kampioen en werd vorig jaar zestiende bij de wereldkampioenschappen in Hawaï in een tijd van 9 uur en 18 minuten.
(De tekst gaat verder na de foto)
– Heeft de keuze voor de Ironman een-op-een te maken met de schipbreuk?
VISSER «Dat vind ik lastig om te zeggen. Ik was natuurlijk jong toen het gebeurde, dus ik weet niet of het anders misschien óók zo was gelopen. Maar wat ik wel geloof, is dat ik na het ongeluk geen spijt meer wil hebben van dingen die ik níét heb gedaan. Als er een kans voorbijkomt, probeer ik die te grijpen. Zonder de schipbreuk had ik die keuze misschien niet durven maken.»
– Je broer zei dat hij nooit had verwacht dat jij een topsportcarrière zou hebben. Ook in je boek heb je het erover dat veel mensen het een onbegrijpelijke beslissing vonden.
VISSER «Zelf had ik het ook nooit gedacht; voor het ongeluk stond topsport ver van me af. Ik was een afgestudeerd arts en dacht: dit is wie ik ben, dit zit in mijn bloed. Tot ik iets tegenkwam dat ik nóg ietsje leuker vond. En als ik eenmaal een keuze maak, wil ik ook dat het een succes wordt.’’
– In het boek zeg je dat het leven als professioneel sporter je zwaarder valt dan gedacht. Wat vind je er zo zwaar aan?
VISSER «Veel alleen zijn, dat vind ik zwaar. Ik heb leuke teamgenoten, maar dat zijn ook mijn rivalen. Die spanning voel je op sommige momenten. Als ik dan op WhatsApp foto’s zie van vriendinnen die samen eten of drinken, vind ik dat soms lastig. Dan wil ik óók daar zijn, al was het maar voor even.»
– Twijfel je weleens of je de goede keus hebt gemaakt?
VISSER «Ja, vooral als ik het even moeilijk heb of verdrietig ben. Dan denk ik: waarom dóé ik dit? Op zo’n moment bel ik meestal een vriendin, die dan het positieve benadrukt. Zo van: ‘Kijk wat je al in drie jaar hebt bereikt, wat voor leven je hebt, met zoveel vrijheden.’ Dat is wat ik ook superleuk aan dit leven vind. Na mijn ongeluk heb ik als arts een onderzoek gedaan in het UMC Utrecht. Toen had ik een gelukkig leven – een stabiele 8,5, zou ik zeggen. Nu heb ik een leven met uitschieters naar een 10, maar soms ook een 4. Dat is het leven waar ik nu voor kies.»
– En neem je voor lief dat je sociale leven even op nul staat?
VISSER «Ik zie het zo: mijn sociale leven heb ik al beleefd. Ik zat bij een studentenvereniging, heb ik veel mensen leren kennen, pakte alle feestjes mee. Nu heb ik een topsportleven. Zonder vrienden dichtbij en ook zonder relatie. Er is nog geen leuke Ironman langsgekomen, nee. Ik zou ooit graag moeder willen worden, maar dat wordt sowieso laat. De meeste vrouwen zijn op oudere leeftijd ook nog vruchtbaar, dus daar hoop ik ook maar op. Voor nu stort ik me helemaal op het trainen. Ik heb nu al zin in de training morgen. Ik heb net mijn setjes doorgekregen.»
Ze houdt een papiertje voor de webcam met het schema voor morgen: vanaf half 7 ’s ochtends 6 kilometer zwemmen. ‘Dan denk ik echt: hè lekker, zwemmen.’
– Heb je ooit nog angst gevoeld om te zwemmen na het ongeluk?
VISSER «Ik weet nog dat ik vlak na de ramp in een chic hotel mocht slapen met een waanzinnig zwembad. Doordat ik al mijn bagage kwijt was, had ik geen badkleding om te zwemmen, maar anders had ik het gedaan. Dus nee, ik heb nooit angst gevoeld om het water in te gaan. Maar als ik tijdens een race in open water zwem en het is onstuimig, dan kan ik nog weleens terug worden gekatapulteerd naar dat ongeluk. Maar dat is niet op een vervelende manier. Wat ik zo mooi vind aan mijn sport, is dat ik tijdens een race zó diep moet gaan en dat ik helemaal ben aangewezen op mijn eigen krachten. Net als toen, tijdens de scheepsramp.»
(AD)