Filmreview: 'De rouille et d'os'
Om maar meteen met de conclusie binnen te stuiken: het beste aan 'De rouille et d'os' is de vertolking van Matthias Schoenaerts.
U mag ons voor de orka’s gooien als het niet waar is! Telkens als Schoenaerts in beeld verschijnt, knettert er elektriciteit in de atmosfeer – op sommige momenten lijkt het bioscoopscherm zelfs omgeven door een soort sint-elmusvuur. De uitbundige lof die Schoenaerts op het filmfestival van Cannes krijgt toegezwaaid, is dubbel en dik verdiend, maar de film zélf – gebaseerd op een verzameling kortverhalen van de Canadese auteur Craig Davidson – is jammer genoeg lang niet zo straf als verhoopt, en zéker niet zo sterk als 'Un prophète', het tot nu toe onovertroffen chef d’oeuvre van regisseur Jacques Audiard.
De vlekkeloos Frans sprekende Schoenaerts is Ali, een berooide lonerdie samen met zijn vijfjarige zoontje Sam in het zuiden van Frankrijk aanspoelt. Een bizarre tiep, die Ali: hij lijkt overal het schijt aan te hebben, niets lijkt hem aan het leven te hechten – zelfs zijn zoontje niet – en in zijn kop lijkt vooral zaagsel te zitten. In de Annexe, een nachtclub waar hij een job als buitenwipper heeft gescoord, ontmoet hij Stéphanie, een ietwat gedeprimeerde vrouw (Marion Cotillard) die orka’s traint in een waterpark. 'Je ziet er hoerig uit!' horen we hem zonder veel omhaal tegen haar zeggen, maar ze voelt dat hij het niet kwaad bedoelt.
Het verhaal begint pas echt te trillen en te leven wanneer Stéphanie na een afschuwelijk ongeluk haar beide benen verliest; de ongecompliceerde manier waarop Ali zich over haar ontfermt ('Kom, we gaan naar buiten') heeft iets ongelooflijk moois, iets diep ontroerends, iets buitengewoon verfrissends. En net als Stéphanie beginnen we de zoetheid van het zaagsel te proeven.
Audiard vertelt hier in wezen een pure love story, maar dan op zijn manier. De filmstijl is rauw, een beetje frèresdardennerig, doorsprenkeld met flitsen poëzie en momenten van uit het niets opvlammende ontroering (de tête-à-tête tussen Stéphanie en de orka!). De cineast maakt ook uitstekend gebruik van de locaties in Cannes en Antibes: het contrast tussen het paradijselijke Zuiderse ultraviolet en de naargeestige gemoedstoestand van de personages, zorgt aldoor voor een zinderend spanningsveld.
De ontmoeting tussen Ali en Stéphanie is, zoals gezegd, prachtig om te zien – niet alleen dankzij Schoenaerts, maar ook dankzij de fabuleuze Marion Cotillard (noot: het zal ons benieuwen of het Schoenaerts-effect ook echt zal werken – of de Vlaamse afgod er dus in zal slagen om het Vlaamse publiek mee te trekken naar een Franse prent). Helaas: in de laatste rechte lijn mist Audiard zijn afspraak met Olympisch filmgoud. Als Audiard de moed had gehad om zijn film te laten eindigen met die ene zielsontroerende, onwaarschijnlijk aangrijpende fade to black– u kunt hem echt niet missen – dan hadden hierboven misschien zelfs vier sterren gefonkeld. Jammer genoeg vond de cineast het nodig om, geheel tegen de poëtische natuur van zijn eigen film in, een kleffe epiloog aan het verhaal te breien: doodzonde. Dat de nazinderfactor van 'De rouille et d’os' uiteindelijk minder hoog ligt dan die van 'Un prophète', ligt voor een stukje ook wel aan de aard van de plot: die is in wezen heel erg conventioneel, een ietsje sentimenteel, een tikkeltje crowdpleaserig zelfs. We hebben genoten, en Schoenaerts is flink op weg naar eeuwige faam, maar niettemin voelen we 'De rouille et d’os' nu al oplossen in de herinnering.