Gerrit Komrij - Kunstwonderen
'Dat ik maar wat aanmopper is een groot misverstand. Een nog groter misverstand is dat ik voor de goede smaak zou opkomen. Ik geniet van humbug en bedrog. Het is de antipode die me in leven houdt.' Gerrit Komrij'
s nieuwste infuus heet 'Kunstwonderen' (De Bezige Bij), de in een handzame kaft gedwongen verzameling van de columns die hij de voorbije jaren in het NRC Handelsblad kwijt kon.
't Is een vluchtheuvel voor zijn zwierig, secuur en giftig verwoorde ergernissen du jour. Meer bepaald: 'de drijfveren van de moderne kunstmarkt en van de terreur die design heet'.
Samen vormt het een zogeheten anticanon, een riante bloemlezing van all things over het paard getild. Want Komrij is bepaald niet krenterig als het op doelwitten aankomt. Hij richt zijn vizier scheutig op onder meer het loze gezwatel waarmee kunstenaars hun werk aan de man brengen ('Niets dan cosmetica'), op design met kapsones ('Als er uiteindelijk nog maar één man bij een designfirma werkt, zal dat de praatjesmaker zijn'), op letterenfondsen en kunstcommissies ('Gemankeerde ambtenaren die de kunstenaars met spaarzame tussenpozen de voederende tiet voorhouden'), op het gebrek aan kritische zin bij grote flarden van de mensheid ('De gewillige ezels waar de kerkvoogden en regeringsleiders zo dol op zijn'), op de inwisselbaarheid van ideetjes ('Je hebt altijd maar een paar originele kunstenaars.
De rest bootst na en vormt op z'n best een soort humus'), op een door Amazon uitgebracht elektronisch boek ('Het is of je door een brievenbus kijkt naar een nooit eindigende optocht in een sneeuwlandschap'), en tot slot ook op zijn eigen hinderlijke neiging om al te snel over de jongensjaren te gaan mijmeren ('Net als loopneus en reumatiek gaat het deel uitmaken van de uitrusting van oude mannetjes').
Dat hij daarin aldoor een wat achterhaald aandoend schoonheidsideaal aanhangt, zal hem driewerf worst wezen. Hij laat overigens niet na te onderlijnen dat dat zijn goed recht is: 'Het is mijn tempel die ik eerbiedig. Anderen hebben weer andere tempels.''t Is hem evengoed een zorg als hij er lezers niet van weet te overtuigen zijn mening te adopteren. Hij handelt niet in argumenten, het plezier van de afrekening an sich is al mooi genoeg.
Het is verleidelijk om 'Kunstwonderen' af te doen als oudemannengezeur. Het is zelfs niet geheel onterecht. Meer nog: Komrij zal het vast niet eens ontkennen. Maar het is wél gezeur met een, godbetert, hoger doel. Hij omschrijft het treffend als een manier om de échte schoonheid in deze wereld van besmetting en verwatering te vrijwaren: 'Wat heeft al het moois voor zin als je weigert je stem te verheffen tegen de zweren, de gedrochten en de etter?'
Hij doet dat, wie immer, op superieur gestileerde en aanhoudend geestige wijze. 'Kunstwonderen' hapert alleen als hij te gemakkelijke doelwitten aanpakt, of als hij weer eens te lang op dezelfde trom aan het roffelen is, met een soort mantra die hij altijd maar opnieuw voor zich uit prevelt, wellicht om geen andere reden dan de macht der gewoonte.
Niet zo erg lang geleden dook Komrij op in een reclamespotje voor een Nederlandse boekhandelsketen. De voormalige Dichter des Vaderlands, die ook in dit boek geregeld laat weten geen hoge pet op te hebben van cheap laughs, werd er door enkele met duidelijk veel overtuigingskracht (of poen, daar willen we van af zijn) behepte marketingjongens in een Spaans discotheekdorp neergepoot.
Hij sloeg er, tussen de met zonnemelk ingesmeerde lijven en de fluorescerende uitgaansketen, als kut op dirk. Dat was natuurlijk de bedoeling, maar toch, van alle verdiensten die 'Kunstwonderen' aangewreven kunnen worden, hechten we nog het meeste belang aan deze: dat we iets hebben om het hardnekkige beeld van een zichzelf gewillig te kakken zettende Komrij ('I'm in Salou, bitch!'), godlof, eindelijk mee door te spoelen. Schol!