Godzilla
Gelieve uw brein achter te laten in de vestiaire.
Wie eens over de vloer wil rollen van het lachen, moet absoluut ‘King Kong vs. Godzilla’ eens downloaden of in de dvd-speler schuiven, één van de talloze ‘Godzilla’-spin-offs die tussen 1955 en nu in de zalen werden gezwierd.
Echt, de vechtscène waarin King Kong en Godzilla (zichtbaar vertolkt door acteurs in pakken) zich ineens ontpoppen tot twee professionele worstelaars, bezorgt ons telkens opnieuw een driedubbele lachkramp – let vooral op dat hilarische moment waarop Godzilla zich aan enkele voorzichtige kungfubewegingen waagt.
Een mens zou er bijna bij vergeten dat de oer-‘Godzilla’, uit 1954, een zeer serieuze en grimmige film was, met allerlei onbehaaglijk makende subteksten die nauw verband hielden met de toenmalige atoomdreiging. We willen hier niet het geschiedenisleraartje uithangen, maar nu de nieuwe ‘Godzilla’ in de zalen amok maakt, loont het misschien toch de moeite om er even op te wijzen dat de angst voor de Bom in de jaren vijftig, toen de atoomtechnologie opgang maakte, echt wel reëel was – toch als we ons poatjen mogen geloven.
En die angst vond ook z’n weg naar de cinema: ‘We hebben de deur opengezet naar een nieuwe, onvoorspelbare wereld!’ zo riepen de wetenschappers in ‘Them!’, een sinistere nucleothriller (ook uit 1954) over enkele banale weidemieren die na een atoomtest in New Mexico tot lekkerbekkende monsters muteren.
Ja, lach er maar mee, maar in die tijden deden de bioscoopbezoekers het in hun broek voor de donkere creaturen die in ‘The Horror of Party Beach’ (’64) uit de radioactieve zee opdoken, of voor de reusachtige gemuteerde killerkonijnen die in ‘Night of the Lepus’ (’72) ineens uit de aarde kwamen gekropen. Vandaag kunnen we ons amper nog voorstellen hoe diep de schrik voor de radioactieve fall-out er toen inzat – hoewel, sinds Fukushima vertrouwen ook wij geen mieren of konijnen meer.
De nieuwe ‘Godzilla’ uitroepen tot een eigentijds metaforisch meesterwerk zou er een beetje over zijn, maar het is allicht geen toeval dat er in het begin van de film – die al iets beter is dan de versie van Roland Emmerich uit 1998 – een Japanse kerncentrale ontploft. Eens te meer rijst Godzilla op uit het zilte nat, en niet alleen hij: ook de Mothra’s, zich met pure radioactiviteit voedende monsters voor wie kernraketten even lekker smaken als pepermuntjes, staan te dringen om onder meer Honolulu, Las Vegas en San Francisco tot gruis te vertrappelen.
Echt schrikken of verbleken deden we hierbij evenwel niet, grinniken des te meer: al na vijf minuten moet Juliette Binoche op de loop voor een radioactieve stoomwolk; straaljagers vallen na de zoveelste elektromagnetische puls als dode vogels uit de lucht; David Straithairn, door regisseur Gareth Edwards (van de puike lowbudgetprent ‘Monsters’) opgeroepen om de onvermijdelijke bezorgd kijkende admiraal te vertolken, mag dingen uitroepen als: ‘We gaan dit ding vinden! Asap!’ en wij hadden het ook voor dat ene shot waarin je na de zoveelste clash nog net de geschubde staart van Godzilla tussen de wolkenkrabbers ziet wegzwiepen.
Typisch voor dit soort cinema is dat de acteurs – onder wie klasbakken als Bryan Cranston en Ken Watanabe – de tweede viool moeten spelen, na de digitale effecten, maar het dient gezegd dat die niet slecht zijn: wij hebben op de rug van Godzilla alvast geen ritssluiting gezien. En zo nu en dan zie je een ijzersterk tableau, zoals dat van de parachutisten die door mist en aswolken naar beneden klieven, op de onheilspellende muziek van György Ligeti – door Kubrick ook gebruikt in ‘2001: A Space Odyssey’. Te bekijken met uw brein in de campy fun-modus – en intussen toch maar opletten dat die staart de nacho’s niet uit uw handen mept.
Bekijk de trailer: