Gustaaf Peek - Verzet! Pleidooi voor communisme
In dit tijdsgewricht, waarin de vraag stilaan niet meer is of je rechts bent, maar wel hóé rechts je bent, is een titel als ‘Verzet! Pleidooi voor communisme’ minstens opmerkelijk te noemen. Zeker als hij niet in het minst ironisch bedoeld is.
Gustaaf Peek, bekend van ‘Godin, held’, een roman waarin de literair opgeschreven seks van zowat iedere pagina spatte, waagt zich nu aan een pamflet en een pleidooi voor wat Bart De Wever graag het ‘restafval van de 20ste eeuw’ noemt. In de stijl van Stéphane Hessels ‘Indignez-vous!’ neemt de Nederlander de maat van de wilde vrije markt en een op hol geslagen kapitalisme. Tot zover wil het nog meevallen. Wie de systeemkritiek van een Naomi Klein, Jeremy Corbyn of Bernie Sanders bewondert, zal instemmend knikken met de analyse die Peek borstelt. Hij doet dat bovendien – noblesse oblige – in een vloeiende literaire stijl die je zelden of nooit in politieke pamfletten aantreft. Met zinnen als: ‘Ons geloof dat mensen met minder geld ook minder zijn en hun karige gebonden levens verdienen. Ons geloof dat de rijke door zijn ijver recht heeft op zijn gouden bergen, zijn vrijheid.’
De blinde speculatiedrift, de tomeloze hebzucht, de groeiende ongelijkheid tussen de 1 procent en de rest van de wereldbevolking, de schaamteloze weigering van diezelfden om ook maar een minimum aan belastingsolidariteit te willen opbrengen: Peek vindt in de actualiteit feiten genoeg om aan te tonen dat de vrije markt niet de beste van alle denkbare werelden is. Sterk zijn de observaties over hoe besparingsdrift de politieke mantra van de elite is geworden, terwijl geld als manna uit de hemel viel om bijna door hebzucht failliet gegane banken te redden.
Al vergeet hij erbij te zeggen dat er naast alle denkbare kritiek ook lichtpuntjes zijn. Want nooit eerder in de geschiedenis waren zoveel mensen wereldwijd geletterd, leefden zoveel mensen zo lang in relatief goede gezondheid of was er zo weinig honger. Hoe die contradictie te rijmen valt met een puur op exploitatie en uitbuiting gericht systeem, is een vraagstuk dat Peek niet oplost, omdat hij die feiten gewoonweg negeert.
Hij heeft wel een punt bij zijn kritiek op het There Is No Alternative-denken, waarbij de ideologen van de vrije markt het systeem als een onveranderlijke wetmatigheid voorstellen. Net zoals in het verleden systemen als kinderarbeid, slavernij, de brandstapel of de rechteloosheid van vrouwen als imperfect maar onvermijdelijk werden voorgesteld.
Zoals wel meer verdedigers van de theoretische verdiensten van het communisme krijgt Peek het lastig wanneer hij de weinige pogingen tot realisatie van die droom moet beschrijven. ‘De Sovjet-Unie was kansloos, met haar lange rijen voor oud brood en de laatste wc-rollen, met haar onvrijheid als modieuze gedaante,’ schrijft hij. Maar dat gold evenzeer voor alle andere droefgeestige dictaturen waarop alle pogingen tot communisme zijn uitgedraaid. Dat simpelweg afdoen als ‘vals communisme’ is wel heel makkelijk. Verderop luidt het dat communistisch Rusland destijds ‘één reusachtige onderneming was met goedkope, totaal gecontroleerde arbeidskrachten, in prijs aanpasbare grondstoffen, gegarandeerde afzetmarkten en immer juichende media die nooit reputatieschade zullen veroorzaken. Het is de huidige grootondernemingen er veel aan gelegen om dat niveau van kapitalisme te bereiken.’ Tja. Grote stappen, snel thuis.
Het ontneemt Peek het recht niet om te blijven geloven in een goedaardige variant van het communisme, ook al heeft de geschiedenis die nog nooit voortgebracht. Maar boeiender was het wellicht geweest om uit te leggen waarom een erfgenaam van het Peek & Cloppenburg-imperium, toch een door blinde kapitalistische accumulatie gevormd riant familiefortuin, nu zo radicaal het systeem afzweert dat hem zonder de minste materiële zorgen schrijver laat zijn. Het is zeker niet verboden een zeer rijke communist te zijn, maar het verhaal hoe iemand dat geworden is, was intrigerender en literair boeiender geweest dan dit pamflet. Yves Desmet