STAF HERTEN (1954-2021)
Guy Mortier, Marc Didden en Rudy Vandendaele herdenken Staf Herten: ‘Tot op het eind was taal zijn speelgoed en Humo zijn grote liefde’
Op 30 juli overleed Humo-journalist Staf Herten. Hij was een heerlijke vaandeldrager van het Humo-levensgevoel, een erg fijne collega, en bovenal een uitstekende journalist. Staf schreef talloze memorabele reportages voor Humo, onder meer over Satan en zijn aanbidders, de wonderen van de astrologie, het seks ontdekkende Vlaanderen, de oplichterij van piramideen belspelletjes, en de foute diplomafabriek van European University. Guy Mortier, Marc Didden en Rudy Vandendaele herdenken hun collega.
Guy Mortier:
Duizend Grateful Dead-concerten
Rollen aan vanuit de verten
Alleen koren, zero kaf:
Nog vele mooie jaren, Staf!
Aldus mijn laatste boodschap aan Staf, dag op dag vier maanden geleden, ter gelegenheid van zijn laatste verjaardag. Wat later sloeg de zware longontsteking toe die hem ten slotte zou vellen. Tot daar de helende kracht van poëzie.
Ik heb Staf altijd heel graag gemogen. Hij was, in al zijn discrete eenvoud, één van de all-time greats.
De allereerste ‘7 Hoofdzonden’ van wat een decennialange reeks zou worden, was een idee van Staf. Ik had hem gevraagd de toen nog piepjonge Ben Crabbé te interviewen, en Staf had hem in die structuur geïnterviewd. Ik heb het opnieuw opgezocht: het was een verbazend goed geschreven, ongelofelijk goed interview. Slim, snedig, swingend. Ik heb er meteen een vaste interviewformule van gemaakt en ik denk niet dat er een Humo-redacteur is die ze, al dan niet onder dwang, niet heeft toegepast, met succes. Maar ooit beter dan die van Ben Crabbé? Neen.
Behalve graatmager was hij ook de soberheid zelve. Een echte asceet. Terwijl wij beneden in de kantine de bouletten naar binnen stouwden, nuttigde hij achter zijn bureau zijn boterhammetjes met kaas. En als de rest van de Humo-redactie zich al eens in de drank stortte – uiteraard buiten de werkuren – hield Staf het bij spuitwater of, als het dak er echt af ging, een cécémel.
Hij was bovendien een pietje-precies, wat van hem helemaal een buitenbeentje maakte op de Humo-redactie. Ik herkende zijn uitgetikte stukken op mijn bureau van ver. Ze waren altijd áf en zagen er ook zo uit, voorzien van de nodige insprongen en witruimtes en tussenkoppen. En geen letter doorgehaald, altijd zeer goed geschreven, in geïnspireerd, smetteloos Nederlands. Hem redigeren was een plezier. Niet dat het dat ooit níét was, maar vandaag hebben we het over Staf.
Onveranderlijk gekleed in een blauwe pull, jeans en All Stars, en een zwaar leren vest met ijzeren rits waarin hij soms leek te verdrinken. Zijn brede Sam Elliottsnor en kan-me-niet-schelen-wat-jijervan-denkt-paardenstaart gaven hem, gecombineerd met zijn bedrieglijk zachte oogopslag achter zijn ronde brillenglazen, een beetje het aanzien van een in de filosofie doctorerende half hippie, half hell’s angel.
Hij was een beminnelijk, fijnbesnaard man, al kon hij in razernij ontsteken over slordig Nederlands op de televisie en in kranten en boeken. Dan sloeg hij, altijd in exquise bewoordingen, woest om zich heen.
In april heb ik hem nog een berichtje gestuurd over zijn historische molestering, inmiddels decennia geleden, van Jef Nys, de vader van Jommeke en als zodanig de vader van het belabberde Nederlands, de tenenkrullende taalfouten en de onnozele ‘Spaanse’ grappen. Staf had ’m over vijf Humo-bladzijden genadeloos afgemaakt, zo briljant dat ik het stuk een paar jaar later nog eens publiceerde, omdat ik gehoord had dat Jef Nys het nog altijd niet doorhad en maar verder bleef tekenen. Staf besloot zijn vrolijke antwoord met: ‘Van bij mijn mantelzorgster Bea, je kreupele bejaarde (sh). Maar een spectaculaire comebackos is in de maakos!’
Het is er niet meer van gekomen.
Staf was een minzaam man, maar allesbehalve soft. In de canyons van zijn ontzaglijke brein huisde een uiterst scherpe, door het donker gemarineerde geest, die hem tot de merkwaardigste thema’s aantrok. Zijn fascinatie voor de duivel was er één van. Om de zoveel tijd kwam hij aankarren met doorwrochte dossiers die bijvoorbeeld ‘De comeback van de duivel’ heetten en dat ook helder staafden. Op de één of andere vreemde manier verdroeg hij niet dat er veel kwaad over de Satan en consorten werd gesproken.
Staf en de duivel, een unholy genootschap. Was er wederzijdse sympathie? Kenden ze mekaar? Wat was eigenlijk hun relatie? Knapten ze weleens een klus op voor mekaar? Hieromtrent bevraagd zette Staf het graag op een mysterieus zwijgen, dat hij ook meteen bovenhaalde als iemand zijn andere merkwaardige interesses op de rand van het bovennatuurlijke te berde bracht.
Geloofde hij echt in horoscopen? Hij wist er in elk geval alles van. Wij kwamen hem weleens uitlachen als hij van weer eens een nieuweling op de redactie – althans voor zover het vrouwen betrof – zeer gedetailleerd en soms twintig vellen lang de horoscoop trok. Het was geen aanrader er ook naar te leven.
Hij had nog meer fascinaties waarvan je nooit echt te weten kwam of hij het nu meende of niet. Zo vond hij Charles Manson, de slachter van onder anderen Sharon Tate, een zeer interessante man, die hij tot veler verbijstering, waaronder de mijne, weigerde te veroordelen, maar zijn stukken waren zo boeiend dat het fascinerend bleef.
Dat was ook het geval met stierenvechten, waar hij een groot sympathisant van was. In stukken met als titels ‘Corrida: de tango met de dood’ bezong hij graag de mystiek, de rituelen, het bloed van de corrida. Ook toen alom stemmen opgingen om de corrida’s wegens de gruwelijkheden te verbieden, bleef er één onvermoeibaar pal. Op zijn ziekbed maakte hij nog altijd plannen om een boek over stierenvechten te schrijven.
Staf was ook een zelfverklaard fan van de in die jaren vrij woeste Amerikaanse groep Grateful Dead, een psychedelisch collectief dat ‘de ultieme jamband’ werd genoemd om hun uitgesponnen improvisaties, die zelden onder de 40 minuten bleven – per groepslid. Eigenlijk was hij de enige fan van de Dead die wij kenden, wat hij ook koesterde, zonder dat ik er meteen een the only gay in the villageverhaal van wil maken. Goed mogelijk dat hij het gewoon speelde. In elk geval, als hij al eens iets van hen nafloot, dan heeft niemand dat ooit herkend of geweten, naar ik aanneem ook de Dead zelf niet. Ten goede: hij hield ook van Creedence Clearwater, wier songs iets eenvoudiger na te fluiten vielen.
Op 16 september 2015 werd Staf geveld door een zware hersenbloeding, sindsdien was hij aan het ziekbed en de rolstoel gekluisterd. Hij droeg zijn lot met veel waardigheid. Klagen was er niet bij. Wie hem ging opzoeken, kwam in plaats van met een bezwaard hart veeleer met buikkrampen van het lachen buiten.
Tot op het eind was taal zijn speelgoed en Humo zijn grote liefde. Zelfs af en aan uit de coma ontwakend, liet hij zich, zodra die dinsdags in de bus gevallen was, de nieuwe Humo voorlezen. Het was zijn manier om zich tot het einde verbonden te voelen met het blad dat hij als zijn familie, zijn leven beschouwde.
Een paar uur voor zijn overlijden – hij was nog amper bij bewustzijn – vroeg hij Bea nog hem de meest recente ‘Diddy wah diddy’-rubriek van Marc Didden te lezen. ‘Hoog water’ was de titel. Daarop ebde hij weg.
Het ga je goed, Staf.
Rudy Vandendaele:
Alle klimaatrampen in acht genomen, is de doodstijding van Staf Herten tot nu toe het slechtste nieuws dat mij deze zomer, in de winter van mijn leven, heeft bereikt. Volgens deskundologen op het internet, die weten wat een wilde gooi is, breekt de winter van je leven aan als je 64 bent. Staf, één jaar ouder dan ik – hij is 67 geworden – moest zich in de winter van zijn leven elke dag weer schrap zetten tegen de onomkeerbare gevolgen van een hersenbloeding, die hem bijna zes jaar geleden de pas afsneed. Voor de ene winter van het leven is meer moed nodig dan voor de andere.
Redacteurs van Humo in de jaren 80 zullen allemaal wel even de illusie hebben gekoesterd dat ze behoorlijk onsterfelijk waren, zelfs al stierf Marc Mijlemans dan veel te jong, niet lang nadat zijn vrouw Chris Meeus hem schielijk in de dood was voorgegaan. Humo liep als een tierelier in die dagen, time, time, time was on our side, yes it was, en de schaarse keren dat ik rond het schemeruur, als de wijnfles op een staartje na leeg is, nog in mijn verleden verzeild raak, ben ik er haast zeker van dat de mooiste tijd van mijn bestaan zich op de redactie van Humo heeft voltrokken, in de tomeloze eighties.
Het waren mirakelse dagen. Ik durf te wedden dat Staf Herten er net zo over dacht, al kan ik dat nu niet meer op de man af verifiëren. Zijn rouwkaartje maakt melding van het onweerlegbare feit dat hij een ‘toegewijd redacteur en lid van de Humo-familie’ was. Nu ja, die Humo-familie van toen was misschien een tikje disfunctioneel – geboren solisten onder elkaar, en stronteigenwijs – maar het stond buiten kijf dat die vreemde kostgangers stuk voor stuk aan het lichtgevende idee Humo waren gehecht. Staf niet het minst. Hij bestreek in het prachtblad een heel eigen journalistiek terrein: het diepmenselijke spanningsveld tussen God en de baarlijke duivel, waarin bijvoorbeeld met latex beulskappen getooide liefhebbers van sm thuis waren, naast Charles Manson, om maar eens iemand te noemen, en Hot Marijke, die vanaf een barkruk en in luchtige bedrijfskleding voluit van haar specifieke ondernemerschap getuigde. Staf had ook oprechte belangstelling voor de ietwat hoger gelegen astrologie, een uitspansel dat hij, al dacht hij er ongetwijfeld het zijne van, niet meteen als een luchtruim voor zweefkezen afdeed. Ik meen me te herinneren dat hij op verzoek van sommige collega’s hun horoscoop trok. Staf kon zich vast wel vinden in de bekende claus die Hamlet in het kasteel van Elseneur tot z’n studievriend richtte: ‘In hemel en aarde is méér, Horatio, dan waar je wijsbegeerte van durft te dromen.’ (‘Hamlet’, eerste toneel, vijfde bedrijf.)
Als interviewer had Staf zijn weerga niet onder zijn gelijken. Ik heb hem ooit tijdens een koffiepauze ontstellend terloops, of toch langs de neus weg, helemaal live een toenmalig collegaatje zien interviewen, een administratief medewerkster die ik voor alle duidelijkheid M. zal noemen. Geen kwaad woord over haar. Ten overstaan van Staf, die haast ongemerkt, vanaf een gepast afstandje en zonder gretigheid te verraden vragen stelde, gaf ze in een mum van tijd haar hele ziel en zaligheid prijs – haar ingewikkelde leven, een helse soap, kwam er ongefilterd en misschien iets te gedetailleerd uit gegulpt. Als de woordenvloed van M. even dreigde te stremmen, bracht Staf, als ik het me goed herinner, een bemoedigend non-verbaal geluidje voort, dat de administratief medewerkster meteen tot nog meer confidenties aanzette.
Stafs vaardigheid in het interviewen leek me meer een gave, een aangeboren voordeel, dan een techniek – die kunde had mogelijk te maken met zijn kiene oogopslag achter ronde brillenglazen, en met de wijsgerige rust die hij aldoor uitstraalde, maar nog het meest met zijn talent om een medemens een tijdlang alle aandacht van de wereld te schenken. Daardoor werd hij in een ommezien dé vertrouwenspersoon van de interviewee. Voor zolang als het vraaggesprek duurde, welteverstaan. Daarnet maakte ik gewag van Stafs ‘wijsgerige rust’, maar ik herinner me ook dat hij op redactievergaderingen in kwesties van recht en onrecht ineens heel vinnig uit de hoek kon komen, met een stemverheffing waar ik en nog een paar anderen vreemd van opkeken.
Staf was every inch een professional, en dan ook een ernstig en diepgravend journalist. Wat hem niet belette om zich in zijn rubriek ‘De week van’ met soms vederlichte Bekende Vlamingen te onderhouden over hun favoriete tv-programma’s. Die stukken hadden weleens een ironische, zelfs verneukeratieve ondertoon, al was het maar omdat Staf een open oor had voor iemands eigen muziekje en taalkundige eigenaardigheden. Als zo’n Bekende Vlaming tot vijf keer toe een iets te boude bewering met ‘Ik ga u het volgende zeggen’ inleidde, dan mocht hij erop vertrouwen dat hij zijn manier van spreken vijf keer in het stuk van Staf zou aantreffen. Kon hij achteraf in ieder geval niet zeuren dat zijn woorden waren verdraaid.
Staf was een taalminnaar. Omdat een mens kennelijk meer onthoudt dan hij zich denkt te herinneren, schiet me nu een gesprekje te binnen dat ik, in één of ander Gouden Jaar, met hem voerde nabij het koffiezetapparaat op de redactie in de Jourdanstraat in Brussel. We hadden het zeer tot ons vermaak over het werkwoord ‘grappen’ (grapte, gegrapt) dat – ik vertel wellicht niets nieuws – ‘iets grappigs zeggen’ betekent. We waren het erover eens dat ‘grappen’ op zich al een grappig woord was, dat het komische er als het ware in besloten lag, vorm en inhoud vielen naadloos samen.
Het zou me niet verbazen dat wereldverklaarders die hoofdartikelen in kranten schrijven, de inpandige humor van het werkwoord ‘grappen’ in het geheel niet inzien, en dat ze gvd wel wat anders aan hun hoofd hebben tijdens de werkuren. Vandaar dat ze geen redacteur van Humo zijn, en dat ook nooit zullen worden. Hoop ik van harte, ook al heb ik weinig fiducie in hoop.
Tien jaar geleden maakte Staf gebruik van een afvloeiregeling waardoor hij met vervroegd pensioen kon gaan. Hij wilde voortaan serieuze boeken schrijven, zoals ‘Universiteit van de duivel – Kerk en astrologie’. En nu jij weer. Grap ik. Ik vond het zonde dat hij in 2011 klaar was met Humo. Ik zou zijn aanwezigheid missen, zowel in druk als fysiek, maar misschien was hij er toen al meer dan ik van overtuigd dat de tomeloze eighties nooit meer zouden terugkeren, om de simpele reden dat ze in de jaren 90 al onherroepelijk voorbij waren. Staf Herten was een vrije geest en een soeverein man.
Nu hij niet meer in leven is en ik nog wel, zal hij mij zo nu en dan in gedachten komen aangewaaid, de rolstoel voorgoed ontstegen. En dat vluchtige weerzien zal me iedere keer een waar genoegen zijn.
Marc Didden:
In een ideale wereld zouden mensen die ooit voor Humo geschreven hebben, daar automatisch, naast hun magere loon en enige gezellige lokale bekendheid, ook het eeuwige leven als bonus bij moeten krijgen. Ik zeg dat niet zonder enig eigenbelang, maar deze week toch ook met een kleine krop in mijn omvangrijke keel. Het geliefde Onafhankelijk Weekblad – een terechte bijnaam voor het papieren paard van Troje dat dit boekje nog steeds is – heeft vorige week tegelijk een soldaat en een vriend verloren. Zijn naam was en is nog altijd Staf Herten. Trouwe lezers weten dat hij jarenlang en met brio vanuit deze kolommen de wereld toesprak. In voortreffelijk Nederlands en met telkens tussen de goedgekozen woorden verweven het enige wat de mens van de amoebe onderscheidt: humor.
Toen ik Staf voor het eerst zag, in de lobby van de grootmacht die toen dit persverschijnsel uitgaf, dacht ik: rare kerel. Wat ik een goed punt vond, want op die toenmalige redactie liepen, net zoals nu trouwens, niets anders dan rare kerels rond, en daar tel ik vooral de vrouwen bij.
Ik mag niet zeggen dat ik Staf goed heb gekend. Hij stapte Humo binnen toen ik er net even uit wilde om lucht te tanken. Hij leek op een hippie, maar reed met een sportkar, of toch iets wat daar zeer op leek. Wat ik ook al een goed punt vond. Hij was, naar verluidt, een fan van de even psychedelische als mythische rockband Grateful Dead. Ik iets minder.
Humo moet grateful zijn dat Staf er ooit aanbelde en daar jarenlang met de andere rakkers spelenderwijs aan volksverheffing deed. Want dat is wat wij doen, dames en heren. Lering en vermaak leveren. Van mensen. Voor mensen. En vooral: week na week!