Het dagboek van Joyce Delbaere
Saskia de Coster is een onbeschofte trien.
Geert zag het niet echt zitten dat ik naar die boekvoorstelling zou gaan. ‘Gij zijt mijn uitgever. Normaal toch dat ik kom opdagen? Effe gewoon doen, oké?’
‘Ja,’ had hij wat tegengesputterd met die zachte ogen van hem, ‘maar niemand weet dat gij mijn schrijfster zijt.’
‘En dat wij iets hebben.’
‘Ja...’ En toen kwam het: ‘Joyce, misschien moeten we onze relatie toch eens herbekijken.’
Elke andere vrouw zou kwaad worden en roepen: ‘Wat? Nog geen tien minuten geleden hebt ge mij besprongen, en nu begint ge plots over herbekijken? Wat voor iemand zijt gij eigenlijk?’ Dat heb ik niet gedaan, omdat ik mensen goed aanvoel.
‘Gij ziet mij graag, maar ge hebt bindingsangst,’ zei ik op aanvoelende toon. ‘En ge vindt het moeilijk om boeken uit te geven van iemand van wie ge zo zielsveel houdt. Vat ik het zo goed samen?’
‘Misschien wel,’ antwoordde Geert. Hij klonk wat aarzelend. Heel wat mannen blokkeren als ze een vrouw gelijk moeten geven.
‘We moeten de dingen apart houden, Geert. Ik weet dat ik enorm veel voor u beteken. Maar dat mag uw professionele kijk op mijn boek niet vertroebelen. Hebt ge de nieuwe versie van het derde hoofdstuk al kunnen inkijken? Dat is keigoed geworden!’
‘Ik ben getrouwd, Joyce.’
‘Dat weet ik. Maar ge ligt hier wel in mijn bed, dus zo erg getrouwd zijt ge nu ook weer niet.’
Dat derde hoofdstuk van ‘Effe chille’ is keigoed geworden. Het boek speelt zich af in een yogacentrum in Spanje en het verhaal stond als een dijk, maar er ontbrak iets: poëtische sfeer. En die heb ik eraan toegevoegd: ‘De dauwdruppels glinsterden in de ochtendzon als magische parels aan het halssnoer van de liefdesgodin.’ Dat soort dingen leest ge niet bij uw off-the-shelf Lizeke of Grietje, toch? En dan: ‘Ja, er hing liefde in de lucht, maar niemand wist tussen wie, en wat voor liefde. Want liefde bestaat in vele soorten!’
Als ge weet dat er liefde in de lucht hangt, dan blijft ge lezen. Ge vraagt u af: zou zij? Op hem? Maar zelfs als ge juist raadt, weet ge niet dat die twee zonder het te weten al jarenlang een band hebben: ze zijn vader en dochter. Maar door tragische omstandigheden beseffen ze dat niet. Nu heb ik een deel van de plot verklapt. Maar dat staat vanaf dag één sowieso in elke bespreking: ‘Briljante roman over een delicaat onderwerp: incest.’
Ik dus de volgende dag naar die boekvoorstelling. Geert deed een welkomstwoordje. Niet slecht. Daarna bracht een West-Vlaamse trien drie nummers aan de piano. Wel slecht. Dan was er nog een acteur die een stuk uit het boek voorlas. Slecht idee, want als ge dan later zelf het boek leest, en ge komt aan die passage, moet ge die dan overslaan?
Toen zag ik vanuit mijn ooghoek Saskia de Coster staan. ‘Hoi,’ zei ik. ‘Ik ben Joyce. Mijn debuut komt binnenkort uit. Het heet ‘Effe Chille’. Het gaat over mensen met een verleden waarmee ze moeten worstelen naar de toekomst toe. Het speelt zich grotendeels af in Spanje, in de zomer. Die hitte is natuurlijk ook een metafoor, als schrijfster verstaat ge dat zeker wel?’
‘Ah ja, interessant,’ zei Saskia. ‘Maar als je mij wil excuseren, er staat een kennis op mij te wachten. Tot later misschien.’
Dat vond ik bot. ‘Die Saskia spreekt beschaafd op het bekakte af, maar het is wel een onbeschofte trien,’ merkte ik even later op tegen Geert. ‘Dat was Phara de Aguirre,’ zei mijn uitgever.
‘Oeps! Maar ja, dan moeten die maar niet zo hard op elkaar lijken.’
‘Die lijken helemaal niet op elkaar.’
‘O nee? Waarom haal ik ze dan door elkaar?’
Toen kwam er een vrouw bij ons staan. Ik had haar nooit eerder gezien, maar ik voelde meteen dat het de vrouw van Geert was. Dat kwam door de bad vibes die plots in de lucht hingen. Ze keek naar me met zo’n blik van: ‘Amai, daar zou ik niet graag mee concurreren.’
‘Dat is Myriam, mijn vrouw,’ zei Geert.
‘Ik ben Joyce,’ zei ik. En om het ijs te breken, met een lachje: ‘Ik heb iets met uw man, maar niemand mag weten wat.’
‘Ik ga waarschijnlijk het debuut van Joyce uitgeven,’ zei Geert hakkelend, ‘maar we houden dat liever stil.’
‘Waarom?’ vroeg de vrouw, die niet slank was maar gewoon te mager.
‘Om ineens onverwacht als een komeet omhoog te kunnen schieten,’ zei ik.
‘Kometen schieten niet omhoog, maar omlaag,’ repliceerde het kreng. Dat was durven: ze kende mij nog geen halve minuut en begon mij al te corrigeren. Maar ik schoot terug.
‘Sommige kometen schieten wél omhoog! Ik, bijvoorbeeld!’ zei ik met triomfantelijke touch. Het mens lachte gemaakt terug, en draaide zich om. Geert keek mij eventjes hulpeloos aan, en keerde mij eveneens de rug toe waar ik gisteren nog mijn vingernagels in had geklauwd terwijl ik klaarkwam.
Heb nog wat gebabbeld met die acteur. Aantrekkelijke gast, maar als acteurs niet acteren, verliezen ze veel van hun glans. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom ze acteur worden: omdat ze alleen kunnen schitteren als ze een rol spelen. Dat moet erg zijn. Ik heb medelijden met hen.’