null Beeld

Het kinderverdriet van Tom Lanoye: 'Ik heb meer gedamd en geschaakt met mezelf dan tegen iemand anders'

(Verschenen in Humo 2397 van 14 augustus 1986)

gvm

TOM LANOYE «Mijn moeder had een vriendin, Wiske, een enig kind, en op het sterfbed van die haar moeder had ze beloofd verder voor haar te zorgen. En dat is ook gebeurd, in zoverre dat het bijna een halfzuster was van mij. Ze had wel een eigen appartement waar ze elke nacht ging slapen, maar eigenlijk maakte ze deel uit van de familie. Ik was de jongste, en vaak ging ze met mij naar de film op zaterdagmiddag, in de tijd dat er nog veel buurtcinema's waren. Die zaal heette Het Gildenhuis, maar ik dacht dat het Het Gillenhuis was, omdat de verzamelde jeugd altijd hoog begon te gillen als de lichten uitgingen. Eén keer is die afspraak misgelopen, Wiske was niet komen opdagen, en toen heb ik echt een paar uur zitten janken omdat die dag plotseling kompleet doelloos leek zonder die film. Ik was toen een jaar of negen en ik heb daar een hele tijd mee gelopen omdat het gevoel ook totaal nieuw was, het besef dat een dag kompleet doelloos kon zijn.

null Beeld

»Ik was veruit de jongste thuis, mijn tweedejongste zus was vijf jaar ouder. Het heeft lang geduurd voor we een tv hadden, en dat had het voordeel dat er veel stripverhalen waren thuis, maar het betekende ook dat er veel gezelschapsspelletjes gespeeld werden waar ik altijd te jong voor was. En toen ik eindelijk oud genoeg was, waren de anderen al lang niet meer in die spelletjes geïnteresseerd. Ik heb meer gedamd en geschaakt tegen mezelf dan tegen iemand anders. Ik was niet alleen de jongste, ik ben ook altijd klein geweest voor mijn leeftijd. Toen ik 17 was moest ik soms nog mijn identiteitskaart laten zien om binnen te mogen in een film ‘Kinderen Niet Toegelaten’, maar anderzijds was dat goed bij het losweken van moedergevoelens bij tal van personen. Het heeft me wel geleerd verbaal goed van me af te bijten. Ik heb zeker kinderen huilend doen wegrennen omdat ik zulke vreselijke dingen kon zeggen, maar zelf was ik ook heel kwetsbaar. Bij het minste greintje kritiek op mij had ik de neiging om voor te wenden dat ik eigenlijk een eenling was die zich niet interesseerde in de mensheid. Ik dacht ook dat ik alles het beste kon. Behalve als het werkelijk manifest was dat iemand beter kon voetballen of zo; dan probeerde ik die te vriend te maken.

»Ik heb ooit lang gejankt omdat ik niet kon winnen bij een gocart koers. Er was toen een braderij in de straat, met aan het ene eind een grote danstent waar de rock'n'roll met twintig jaar vertraging aan het doorbreken was in Sint-Niklaas, en aan de andere kant een soort bokstent. Daartussen werd af en toe met gocarts gereden. Helaas, ik was te klein, wel van de juiste leeftijd maar te verneukeld om te kunnen winnen, erger nog: ik eindigde altijd als laatste, terwijl ik alleen maar wilde winnen. De hele weg van die danstent naar huis heb ik huilend en jankend afgelegd, razend van woede, en natuurlijk fel uitgelachen door iedereen.»


Een slagerszoon

TOM LANOYE «Trieste dierenverhalen heb ik niet, wat wil je. als zoon van een slager (lacht). Ik heb beesten nooit anders meegemaakt dan in gevilde, gevierendeelde en koteletachtige toestand. Mijn pa was een goed mens, maar hij hield niet van huisdieren. Als er nog maar iemand met een hond binnenkwam kon je aan zijn blik merken dat hij die veel liever in het gehakt zou draaien.

»Ik heb nooit iets gruwelijks gevonden aan een slagerij. Toen ik heel jong was, een jaar of vier-vijf, hielp ik al mee als er bloedworsten gemaakt werden. Dan gingen we kannen met bloed halen in het slachthuis, daar werden ajuinen in gesnipperd, en kruim van oud brood van bij de bakker rechtover. Ik weet nog dat ik tot over mijn ellebogen in dat bloed stond te soppen, dat was een erg bedwelmende geur, dat bloed met die kruiden erbij. Als ik dat in de klas vertelde begonnen de meisjes bijna te braken, maar ik heb dat nooit vies gevonden. Ik liep voor de grap ook wel eens met een kippepootje in mijn mouw, en door een naald in een pees te steken en eraan te trekken kon ik dat pootje zelfs doen bewegen. Dat verwekte altijd grote opschudding.

»Toen ik een jaar of zes was heb ik nog aanvechtingen gehad om slager te worden. Op een dag zei ik tegen mijn pa dat ik een filet ging afsnijden, en ik met een mes naar achter. Ik begon gewoon in zo'n mooi kwartier te snijden. Mijn moeder sloeg groen uit want ik had die filet eigenlijk finaal kapot-gesneden, dat was niet meer geschikt voor de beste klanten. Ik ging ook mee naar het slachthuis; ik heb dat nooit gruwelijk gevonden. Ik vond het veel gruwelijker toen mijn pa op een keer thuiskwam volledig met bloed besmeurd, omdat hij met zijn rubber laarzen onderuit geslagen was en op zijn arm gevallen. Of toen hij ging zitten en achterover met zijn kop tegen de muur sloeg omdat ik zijn stoel net had weggepakt. En hij maar zeggen: ‘’t Is niets manneke, 't is niets’, terwijl hij uit zijn neus bloedde. Daar heb ik met een heel zwaar schuldgevoel van gelopen. Ikzelf wist dat ik het niet met opzet gedaan had en mijn vader nam het ook zo op, maar mijn broers waren wel heel kwaad op mij. Ik wil dat hier rechtgezet hebben: ik had het écht waar niet met opzet gedaan. Zo'n verschrikkelijke knal! (lacht)»


Klik

TOM LANOYE «Er werd veel geklikt thuis, het geringste werd overgedragen. Ik mocht ook om de mattenklopper lopen als een van mijn broers straf verdiende, en dat deed ik graag. Dan bood ik mij heel serviel aan om zelf die matteklopper te gaan halen. Eigenlijk een heel scherp, fascinerend gevoel, want terzelfdertijd vond ik het ook vreselijk als iemand een pak slaag kreeg. Ik zelf heb weinig slaag gekregen omdat ik veel te leep en te achterbaks was, en het altijd wel zo kon wringen dat het in mijn voordeel uitdraaide.

»Een trieste herinnering vormen voor mij de ontploflucifertjes. Toen mijn broer naar het internaat moest had hij me drie lucifertjes gegeven die ontploften nadat ze een tijdje gebrand hadden, je voelde ook een verdikking onder de kopjes. Hij ging voor veertien dagen weg en ik had het begrepen als een soort Heilig Geschenk waar ik dan ook lang op zat te kijken, me verkneukelend met de idee alleen dat ze konden ontploffen, want ik had het zelf nog niet gezien. Geen enkel ogenblik leek me groots genoeg om zo'n lucifer aan te strijken. Tot er op een dag een vriend van mijn moeder op bezoek was, een toneelspeler zogezegd, hij deed aan amateurtoneel en ik had hem net gezien als de knecht in ‘De Knecht van Twee Meesters’. Ik had enorm veel bewondering voor die man want op een bepaald ogenblik moest hij in het midden van het podium met zijn gat in een taart vallen, dat vond ik fantastisch. Toen ik zag dat hij op bezoek was achtte ik het ogenblik aangebroken om de lucifers te demonstreren. Terwijl hij met mijn moeder aan het praten was, zat ik altijd maar aan zijn mouw te trekken :’Ik kan ook iets! Ik heb ook iets! Ontploflucifers!’, en ondertussen deed ik na wat ik hem op het podium had zien doen, een hele show. Ik heb uiteindelijk zelfs twéé lucifers aangestreken, maar dat bleek geen indruk te maken op die man, want hij sprak gewoon door met mijn moeder. Dagen later kon ik nog met mijn hoofd tegen de muur lopen omdat ik nog maar één lucifertje had. Ik nam het die man eigenlijk kwalijk. Ik dacht dat hij van bewondering plat achterover zou gegaan zijn. Het laatste lucifertje heb ik nooit meer aangestoken. De ontgoocheling was te groot geweest.»


Een bril

TOM LANOYE «Toen ik een jaar of acht was moest ik een bril dragen. Normaal is dat heel vervelend in je jeugd omdat je dan brillekas wordt genoemd, maar ik was er eigenlijk best tevreden mee omdat het zo intellectueel stond. Niet het bril dragen zelf vond ik erg, maar ik zag dat onooglijke ziekenfondsmodel niet zitten dat me aanvankelijk aangemeten werd. Ik had liever een dik, intellectueel model gehad, want een bril hoorde dik, zwart en van hoorn te zijn. Toen er op een dag een glas uitgevallen was hoopte ik dat ik eindelijk een echte bril zou krijgen, maar mijn moeder liet hem herstellen. Uit pure woede heb ik er dan het andere glas uit gewerkt. ‘Zie je wel dat het brol is’ zei ik aan mijn moeder, ‘Die bril trekt op niets!’ Toen kreeg ik een model dat me beter beviel. Dik, bruin, hoorn. Vreselijk, als ik nu die foto's bekijk.»

null Beeld

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234