Hij schreef te weinig boeken (lees hier het eerste hoofdstuk)
Maarliefst 832 pagina's telt de nieuwe, 75e, roman van Herman Brusselmans. 'Hij schreef te weinig boeken' is nu te koop, hierbij alvast een voorproefje.
Godverdomme, wat smaakten die tranen vies. Het was alsof die tranen, alvorens ze gehuild werden, waren ondergedompeld in de urine van een suikerzieke boerin, je kent ze wel, van die suikerzieke boerinnen van het plattenland, met benen vol water, armen vol kuilen, en een vagina zo groot en zo breed en zo diep dat je er een symfonisch orkest in zou kunnen laten optreden. Ik heb, als veehandelaarszoon, vele van die boerinnen gekend in m’n jeugd. Om hen te pesten zei ik tegen hen: ‘Zal ik tegen de boer zeggen dat je met de postbode neukt?’ Een van hen riep angstig: ‘Nee, niet tegen de boer zeggen, of hij slaat de postbode dood!’ In zo’n geval is het natuurlijk verleidelijk om het net wél tegen de boer te zeggen, want een dode postbode, die kom je niet iedere dag tegen. Toch zweeg ik tegen de boer, mede omdat ik die gozer niet kon uitstaan. Hij sloeg z’n paard, hij neukte de vrouw van de postbode, en hij had nog nooit een sonnet van Shakespeare gelezen. Zo’n boer, die zou je toch met een molensteen om de hals in de rivier gooien? Ik heb er later een kortverhaal over geschreven, getiteld ‘De boer en de molensteen’, maar ik kreeg het helaas niet gepubliceerd, allicht vanwege de vele schuttingtaal die ik gebruikte, vooral als de boer lag te neuken met de vrouw van de postbode, waarover ik onder andere schreef, en ik citeer: ‘De boer stak z’n enorme penis in de anus van de vrouw van de postbode. Ondertussen vingerde hij zichzelf want hij had een levensechte kunstkut vastgemaakt in z’n kruis. Hij had ook een koppel kunsttieten op z’n borst gekleefd, en de vrouw van de postbode kneep in de tepels van die kunsttieten en gilde: “Moeder, wat hou ik toch van je lekkere memmen!”’ Hier eindigt het citaat, en wat opvalt is dat ik ook reeds in die tijd een schitterende stilistiek had. Tja, als schrijver word je nu eenmaal geboren. Nochtans wilde ik eerst voetballer worden, en daarna drummer. Ik was de beste voetballer van m’n geboortedorp Hamme, waarover ik onder andere het kortverhaal ‘De Cruijff van Hamme’ schreef, en ik citeer: ‘Eigenlijk was ik veel beter dan Johan Cruijff. Op de koop toe was ik seksueel veel actiever dan Cruijff, die alleen naar bed ging met z’n eigen echtgenote. Ik ging naar bed met vele vrouwen, bijvoorbeeld de vrouw van de postbode. Ik neukte haar in haar kunstkut, want haar echte kut had ze afgestaan aan het Rode Kruis, ten bate van arme Afrikaanse vrouwen die een kogel van de Congolese rebellen in hun schaamstreek geschoten hadden gekregen, en de transplantatie van een gezonde donorkut was de enige oplossing, en daarom zag je in die tijd vele zwarte vrouwen met een blanke kut, afkomstig uit Europa. De vrouw van de postbode had een heel dure kunstkut, waarmee ze kon klaarkomen. Aan de kut was namelijk een klein reservoir verbonden, met chemisch kutvocht erin, en als je de kunstkut neukte, vingerde, of befte kwam dat chemisch vocht uit de kunstkut gespoten, op een keer vlak in m’n opengesperde mond, en jongens toch, dat chemisch kutvocht smaakte zo vies dat ik moest overgeven, waardoor de geilheid van de vrouw van de postbode behoorlijk minder werd.’ Hier eindigt het citaat, maar helaas werd m’n kortverhaal ‘De Cruijff van Hamme’ nooit gepubliceerd. Met m’n voetbalcarrière liep het trouwens verkeerd af, nadat ik levenslang werd geschorst, omdat ik een speler van de tegenpartij heel bewust en opzettelijk had aangegeven bij de vreemdelingenpolitie, in de hoop dat hij definitief over de grens zou worden gezet, maar die gast was helemaal geen vreemdeling, dat was gewoon een jongen uit Moerzeke, en hij diende een klacht tegen mij in bij de Voetbalbond wegens psychische mishandeling en de Bond schorste mij dus levenslang. Dat kon mij niet veel schelen, voetbal is toch maar een sport voor flikkers, maar toch ging ik bij de toenmalige voorzitter van de Voetbalbond in z’n brievenbus schijten, en tevens verspreidde ik anoniem het bericht dat hij een pedofiel was, en op de koop toe verleidde ik z’n dochter, en toen ik seks met haar had achter een struik in een donker bos ondervond ik dat seks met meisjes met het syndroom van Down een hele belevenis is, en als ze je pijpen kwijlen ze heel je lul onder, en zo’n lul die druipt van het vette, gore speeksel van zo’n mongool, die geeft je een onprettig gevoel.
Maar goed, ik reed op m’n Triumph Street Triple 675 R naar Deurle, waar je het befaamde restaurant L’Auberge du Pêcheur hebt. Over m’n reis naar Amsterdam, waar ik enige dagen ging doorbrengen bij Lena, zal ik het later hebben. En over hoe ik drummer wilde worden zal ik het ook later hebben. Nu gaat het dus over m’n tocht naar Deurle, en dat was een prettige reis, want een echte man vindt het leuk om op z’n razendsnelle motor over de Vlaamse wegen te vlammen. Het is wel zo dat er onderweg van Gent naar Deurle allerlei verkeersborden staan waarop is aangegeven dat de maximaal toegestane snelheid 30 of 50 kilometer per uur is, maar als je 120 rijdt, dan is de kans groot dat die verkeersborden je niet opvallen.
'Ik zeg altijd: longkanker, dat is iets voor later'
Algauw bereikte ik L’Auberge du Pêcheur, en ik parkeerde, en ik ging op het terras zitten om een kop koffie te drinken en een paar sigaretten te roken, en hopelijk zouden het niet uitgerekend die sigaretten op het terras in Deurle zijn die me de eerste tekenen van longkanker zouden bezorgen, maar dat weet je natuurlijk nooit. Ik zeg altijd: longkanker, dat is iets voor later, voor het zover is wil ik me gerust nog een tijdje de pleuris paffen. Lena zegt wel eens als ik een sigaret opsteek: ‘Het kan je laatste zijn.’ Daarmee bedoelt ze niet dat ik na die sigaret met roken zou stoppen, maar wel dat ik na het ultieme trekje aan die sigaret zou doodvallen. Te veel teer en nicotine in m’n adem, te veel rook in m’n hart, te veel brandende vuiligheid in m’n ziel. Het is niet zomaar een uitspraak van haar, ze wil me ervan overtuigen om te stoppen met roken, ze zegt: ‘Jij bent 58, ik ben 24, we kennen elkaar pas, ik wil je niet meteen weer kwijt, ik wil je nog lang bij mij.’ Het is een lief meisje. Niet altijd, maar ze kan wel degelijk heel lief zijn. Op een keer nam ze m’n pakje sigaretten en ze gooide ze allemaal weg, de ene na de andere, onder m’n Ikea-bank, onder m’n Fabiaan Van Severen-salontafel, achter m’n Pioneer-televisie, tot in m’n open keuken. Daar werd ik pissig van, maar ik zei niks, en ging de sigaretten oprapen, en ik propte ze allemaal weer in het pakje, en ik stak er een op, en Lena keek boos naar mij, en haar boosheid was vermengd met verlangen dat ik nog een hele tijd in leven zou blijven, dat kon ik zien aan haar gensters spuwende, triest kijkende ogen.
Ik zat op het terras van l’Auberge du Pêcheur. Het is een ruim terras, en de zon scheen, en er zat een boel volk, velen van hen oudere mensen, uit Sint-Martens-Latem, mensen met geld, en dure auto’s op de parking, Deurle en Sint-Martens-Latem behoren tot de rijkste gemeenten van Oost-Vlaanderen, er wonen chirurgen, en vastgoedmakelaars, en communicatietycoons, en fabrikanten, en ceo’s, en renteniers die bulken van het oud geld. En tussen hen zit nu en dan iemand zoals ik, met z’n Triumph-motorpak aan van zeven jaar oud, en z’n Roof-helm van zeventien jaar oud, en z’n Sancho-laarzen van, hou je vast, eenentwíntig jaar oud, en van professie de maker van hier en daar wat proza, een verdwaald gedicht, een tussen de plooien gevallen toneelstuk, een tegen de muur gebotste flard non-fictie, en een essay dat eenmaal op papier werd ondergesneeuwd. Er waren er die naar mij keken, want ik kom wel ’ns op tv of met een foto in de krant, en dan kennen mensen je, en dan kijken ze wel eens, soms met een milde blik, soms met een blik die vuur spuit, in de trant van ‘daar heb je die klootzak ook, wat komt die hier doen, dat hij maar snel oprot’. Je kunt bij de goegemeente niet alleen maar geliefd zijn. Als je alleen maar geliefd bent moet je je zorgen maken. Het zijn degenen die je haten die ervoor zorgen dat je van enige betekenis bent. Louis-Ferdinand Céline werd gehaat, Jerry Lee Lewis werd gehaat, George Best werd gehaat. Maar ja, Céline was een jodenhater, Lewis trouwde met z’n 13-jarige nichtje, en Best dronk een fles whisky tijdens de rust van de wedstrijd tegen Tottenham of Crystal Palace. Dat doe ik allemaal niet, en toch word ik gehaat, dat kan ik voelen. Soms wordt het zelfs gezegd. ik haat je! Ik wil dan wel ’ns vragen: ‘Waarom?’ De antwoorden gaan van ‘Omdat je dat verschrikkelijke lange haar hebt’, naar ‘Omdat je boeken op geen kloten trekken’ tot ‘Omdat ik je simpelweg niet kan uitstaan, degoutante gek’. Meestal zijn het mannen die zoiets snauwen, en een paar meter achter hen staat een vrouw die zich voor haar man geneert, en deze dronken tor met zich mee probeert te krijgen voor hij me fysiek zou lastigvallen. Met dat fysiek lastigvallen zou zo’n man moeten uitkijken, ik kom uit Hamme in de jaren zestig en uit de veehandel, en daarin behoorden geweld, je tegenstander vloeren en schoppen uitdelen tegen testikels die de volgende dag blauw zouden zien tot de feiten van de dag. Ik keek op m’n horloge. Niet later dan verwacht. M’n Junghans is ook niet meer van de jongste. Bijna zes jaar oud. Ik heb nog drie andere horloges: de Seiko, tien jaar oud; de Boss, dertien jaar oud, en de Pontiac, hou je vast, vijfendértig jaar oud. Ik heb niet veel zin meer in nieuwe spullen. Wat ben je met vijf horloges als je er vier hebt? Wat ben je met een nieuwe motorhelm als je ouwe je maar blijft beschermen? Wat ben je met meer dan één salontafel, want dat ik de Fabiaan Van Severen-tafel niet vervang, dat mag een zekerheid heten. Ik stuurde een sms naar Lena: ‘Ik ben blij dat je m’n meisje bent. Ik mis je.’ Ik stuurde net zo goed een sms naar m’n ex-vrouw Phoebe: ‘Ik ben met de motor op pad, ik zit op het terras van de Pêcheur.’ Nu was het wachten tot ik van beiden een sms terugkreeg. Vroeger steeg m’n woede met de wachttijd op zo’n sms, tegenwoordig vind ik niet meer dat iemand verplicht is om me binnen de minuut een sms terug te sturen. Toch kwamen de sms’en al bijna meteen. Lena schreef: ‘Ik hou van je, ouwe viezerik’, en Phoebe schreef: ‘Je bent vanavond welkom om iets te eten.’ Ze zijn heel geschikt als vrouwelijke wezens.
'‘Juist ja, het grote Eeklo,’ zei ik, ‘waar Barcelona, Bayern München en Manchester United jarenlang voor gebeefd hebben.’'
Het was voor de meeste drinkers nog te vroeg om er nu al echt aan te beginnen en er meteen mee door te gaan, en toch kwam er een bezopen figuur op me af. Hij stond te wankelen bij m’n tafel, en zei: ‘Ik las je artikel over voetbal in de krant. Je kent niks van voetbal.’
‘Dat klopt,’ zei ik, ‘ik ken nergens wat van.’
‘Dat beweer ik niet,’ zei hij, ‘ik beweer alleen dat je niks van voetbal kent.’
‘En jij wel allicht,’ zei ik.
‘Ik heb nog bij Eeklo gespeeld,’ zei hij.
‘Juist ja, het grote Eeklo,’ zei ik, ‘waar Barcelona, Bayern München en Manchester United jarenlang voor gebeefd hebben.’
‘Wil je schamper doen?’ zei hij. ‘Wil je bijdehand zijn? Je weet zeker niet wie ik ben?’
‘Ik weet natuurlijk wie je bent,’ zei ik, ‘je bent die man met zulke blauwen lippen dat je dicht bij een attaque bent.’ Hij voelde aan z’n lippen.
‘Blauw?’ zei hij.
‘Zo blauw als de hemel,’ zei ik. ‘Ga maar in één ruk naar de dokter.’
‘M’n dochter is dokter,’ zei hij.
‘Ga dan in één ruk naar je dochter,’ zei ik.
‘Ze is met vakantie op Bali,’ zei hij.
‘Stuur een foto van je lippen naar haar op,’ zei ik, ‘misschien kan ze je redden via Skype.’
‘Blauw…’ mompelde hij, en hij verliet het terras, en ik kon zien hoe hij op de parking in een Jaguar xj kroop. Z’n lippen zagen niet blauw, eerder purper. Wat konden mij z’n lippen schelen. Al werden ze aan elkaar genaaid met stalen rijgdraad. Ik dacht: sorry, Lena baby, ik neem er nog maar eentje, en ik stak een sigaret op. Binnenkort zou ik belastingcontrole krijgen. Ik was er gerust op, want Phoebe en m’n boekhouder houden alles keurig bij, en ik doe niks in het zwart, en ik heb geen onverantwoorde aftrekposten. De fiscus heeft geen kind aan mij. Hoe dan ook was het weer uitkijken, door de brexit, de vrije val van de Italiaanse banken, de aanhoudende crises in andere Zuid-Europese landen, de labiliteit van de dollar, de afhankelijkheid van de beurzen van terroristische organisaties en het maagzuur van wereldleiders, al die shit. Het wemelt te allen kante van de negatieve maar ook van de tegenstrijdige berichten, en het komt erop neer dat de wereld om zeep is, maar o, wat leven we toch in een mooie wereld. Er zijn zelfs meer ijsberen dan vroeger! Ja, in de dierentuinen, waar men vrouwelijke ijsberen insemineert met computergestuurde spermatozoïden, en sommige van hen zijn zo dom om op die manier zwanger te geraken. Zou ik nog een kop koffie drinken? Of niet? Zie je wel: altijd die eeuwige twijfel. Een van de redenen zou kunnen zijn dat ik een weegschaal ben. Sterrenbeeldkenners zijn het er immers al eeuwen over eens dat weegschalen gepatenteerde twijfelaars zijn. Verder zijn weegschalen knap, slim, mooi, prachtig, en voor mijn part een aap met een hoed op. Het is maar hoe je het bekijkt, en vaak kun je het bekijken maar beter nalaten. Toch maar een tweede kop koffie, of toch maar niet, of jawel, ik neem er nog een, en ik bestelde er een bij de ober, een man van middelbare leeftijd die van niks meer opkeek, zelfs niet van een twijfelaar die alsnog een tweede kop koffie bestelt. Zo’n ober die mogelijk denkt: alwéér een weegschaal, waar blijven ze vandaan komen. Hij bracht keurig de tweede kop koffie en ik betaalde hem alvast, ik gaf hem tien euro en zei dat hij de rest mocht houden. Hij bedankte me op een fletse manier. Dat had gerust wat minder flets gekund, ik geef je godverdomme wel drie euro fooi, man! Probeer tenminste vriendelijk te zijn tegen je klanten en nog niemand is doodgegaan aan even te vragen: ‘Hoe gaat het, meneer Brusselmans? Wist u dat ik al uw boeken heb gelezen en uw grootste fan ben?’ Maar nee hoor, een fletse bedanking en voor de rest kun je stikken in je tweede koffie, twijfelende klootzak. Waar is de tijd toen obers nog aanboden om ook je schoenen te poetsen, je haar te kammen, en je vrouw te vingeren. Zelf heb ik die tijden niet meegemaakt, maar m’n grootvader Frans wel. Drie obers die z’n vrouw, m’n grootmoeder Maria, vingerden, heeft hij het ziekenhuis in geslagen. Een paardenhandelaar heeft enorm veel kracht in z’n armen en z’n knuisten, van al die knollen dagelijks onder de duim te houden. En ondertussen vijftien sigaren en een fles genever per dag. Altijd een held van mij geweest, m’n grootvader Frans. Met die geinige snor van hem. Het was een mooie dag. Dat zou wel eens tijd worden, met die kutzomer tot dan toe. Ik had ineens zin om Frans te spreken, maar ja, tegen wie? De tijd dat in Gent de Franstalige bourgeoisie op iedere straathoek de plak zwaaide, is lang voorbij. Ik heb de uitdeining ervan nog meegemaakt in de jaren tachtig. Dan stond ik in de sportwinkel achter een dame van ongeveer 92 jaar, en die zei tegen de verkoper: ‘Pour moi treize balles de tennis, si’l te plaît.’ Franskundig als ik was wist ik natuurlijk meteen dat ze dertien tennisballen wilde, en ik dacht: wat ga jij aanvangen met dertien tennisballen, ouwe taart, zonder twijfel zijg je, voor je twee ballen hebt geslagen, terneder op het gravel, snak je naar adem, krijg je een barst in je hart, en zelfs de toevallig aanwezige dokter kan na ampel onderzoek niet anders dan besluiten: ‘Dedzju, madam Vandernootjes est morte, la pute célèbre.’ Daarom wil ik m’n lezers de volgende raad meegeven: tennis nóóit als je 92 bent, zeker niet in de jaren tachtig. Nu ik toch over de jaren tachtig bezig ben kan ik er misschien snel m’n avonturen als drummer tussen gooien. Nou, we schrijven 1986. Ik had een Slingerland-drumstel gekocht, net zo een als waar de legendarische jazzdrummer Jackson ‘Mep mep’ Calvin op gespeeld had. Mep mep was een bejaarde zwarte man, die in z’n jeugdjaren furore had gemaakt in diverse clubs in New Orleans, onder andere The Fructus, The Blue Flapper, en The Ringeling Club. En dat allemaal terwijl hij aan één oog (het linker) blind was, nadat hij in 1932 bij de zelfbevrediging in z’n eigen oog (nog steeds het linker) had geschoten met uitgerekend de krachtigste klodder sperma die ooit z’n fluit had verlaten. De toevallig aanwezige dokter zei: ‘Dedzju, monsieur Calvin a perdu un oeuil après tirer le sperme dedans.’ Het hield Calvin niet tegen om door te gaan met drummen, en hoe! Soms drumde hij zo snel dat de bassist riep: ‘Mep mep, wat trager of ik sla op je bakkes!’ Het was een hard milieu, met ruzies, woordenwisselingen, discussies, fysieke bedreiging, en weinig loon naar werken. Op z’n 48ste trouwde Calvin met z’n grote liefde, Isobel Trackson, een paaldanseres die ermee ophield nadat voor de zevende keer haar paal was gestolen. Trouwens, ze had de leeftijd om ermee op te houden, ze was niet voor niets net 64 geworden. Haar tieten hingen bij wijze van spreken tot onder haar knieën, en een van haar spataderen won de tweede prijs in de wedstrijd ‘De afschuwelijkste spatader van Amerika’ in Eugene, Oregon. Isobel was er het hart van in dat ze de eerste prijs niet had gewonnen. Het is altijd hetzelfde: mensen willen per se de eerste prijs winnen. Bij mij is dat niet zo, ik ben al blij als ik zevende word, in om het even welke wedstrijd, bijvoorbeeld zakkenlopen in Hamme, 1967. Zevende werd ik. Wat was ik blij! Hoe dan ook, Mep Mep Calvin en Isobel Trackson verongelukten toen hun auto uit de bocht vloog en te pletter sloeg tegen een dukdalf. Het woord ‘dukdalf’ komt vaak voor in m’n oeuvre. Ik vind het een prachtig woord, dat veel navolging verdient. Ik ging toen, in 1986, op zoek naar andere muzikanten om er een band mee te formeren. De gitarist vinden was niet zo moeilijk, dat werd m’n buurman Toine. Zoals die gitaar kon spelen, het plaatsvervangende schaamrood kleurde je kaken. Maar beter een slechte gitarist dan geen gitarist. Op de basgitaar kregen we Jean-Marie, een verkoper van tondeldozen uit Drongen, en als zangeres de frêle maar bevallige Julie De Meester, die studeerde voor kleuteronderwijzeres, en ten slotte dat diploma niet zou halen omdat ze tijdens een stage in kleuterschool ’t Frettertje in Mariakerke de kop van een dreumes onderdompelde in een emmer diarree van drie geiten. De naam van onze band was The Schorry Morry, een vondst van buurman Toine, en waarlijk een vondst om op te schieten, maar ik redeneerde: beter een slechte naam dan geen naam, zoals Oscar Wilde ooit zei. We maakten één cd, getiteld Tralala in the moonlight, en die flopte als geen andere, en we splitten. Dus zo’n fantastische drumcarrière had ik niet, onder het motto: beter een slechte drummer dan geen drummer. Ik verkocht m’n Slingerland aan een opkoper van drumstellen en percussie-instrumenten, die ze dan weer doorverkocht aan zwarthandelaars die hun waar voornamelijk aan de man brachten in afgelegen streken. Je moet rekenen: het is niet alleen in de nabije buurt dat er gedrumd wordt of aan percussie gedaan, maar ook in verre landen. En vandaar. De zon neeg langzaam naar het westen op het terras van l’Auberge du Pêcheur. Ik stak eerst nog een sigaret op, en dacht: lieve Lena, ik rook echt veel minder dan vroeger, een gedachte die eerlijk gezegd weinig uitstaans had met de rauwe realiteit. Ik vind hier net via Google dat l’Auberge du Pêcheur gevestigd is in Sint-Martens-Latem en niet in Deurle. Een kleine vergissing die hierbij is rechtgezet. Ik dacht: het is in Deurle, maar neen. Geen man overboord. Ik neem niks terug van wat ik over Deurle gezegd heb, hoewel dat niet zoveel is. Dat er, zoals ook in Sint-Martens-Latem, nogal wat rijke mensen wonen. Dat is zo. Het is niet anders. Daarover wordt niet gelogen. Dus ik zat daar, in Sint-Martens-Latem. Ik was blij dat ik niet in Deurle zat, want dat is toch een dorpje van niks. Een derde koffie zou ik niet drinken. En dan onderweg dringend moeten pissen zeker! Ik pis niet graag als ik met de motor rijd. Al bij al is pissen meestal tijdverlies. Op een dag of een nacht zal ik mijn hoofd neerleggen, hopelijk niet in Sint-Martens-Latem, op het bed of op het asfalt of op een vloer, en ik zal sterven, en ik verlang ernaar dat Phoebe en Lena bij mij zullen zijn, en mij mijn dood vergeven, en dat ik daarna verder leef in de palm van hun hand, waarnaar ze af en toe staren, en prevelen: ‘Hij was een man die het waard was om zo lang hier te blijven.’ Jong verdwijnen, daar is het te laat voor, en het kan niet anders of ik laat herinneringen achter in breinen, en lichamen, en harten, en zielen, en – wie weet – geheugens.
'Phoebe is een blijver, of Lena er een is zal nog moeten blijken.'
Het is mogelijk dat Lena niet bij m’n weggaan aanwezig is omdat ze me voorheen heeft verlaten. Ik ben nog maar drie maanden samen met haar, en kan niet beseffen wat er te gebeuren staat. Zij kan weer definitief in Amsterdam gaan wonen, zij kan in Parijs of Milaan gaan wonen, zij kan haar liefde voor mij verliezen, zij kan een man ontmoeten die ze liever in haar sterke armen sluit dan mij. Phoebe is een blijver, of Lena er een is zal nog moeten blijken. Geef mij koffiedik en ik zal er niet in staren, en de glazen bollen gooi ik te pletter tegen de rotsen. Wie de kaarten legt mag er zeker van zijn dat ik de andere kant op kijk. Het enige wat ik wens is dat ik na m’n laatste adem m’n moeder en m’n vader en m’n hondje Woody opnieuw ontmoet. Hen in de levende ogen kunnen kijken, dat is wat de dood mij moet gunnen. De ruimte waarin dit gebeurt mag door God zelf gekozen worden. Uit een paar boxen in de hoeken wat muziek van Led Zeppelin, BabyBird of Julian Lennon zal geen bezwaar zijn. En als er van die leuke antiekwinkeltjes in de hemel zijn zal ik dat prima kunnen appreciëren. Ik neem aan dat je daar gratis een schilderij van Magritte, De man die de wolken meet van Jan Fabre, of een al te slanke vrouwenfiguur van Modigliani kunt aanschaffen, en het winkelmeisje, waarom niet een schoonheid die overleden is in 1943, zal naar me glimlachen en zeggen: ‘Tot een volgende keer, meneer, ik blijf hier nog een eeuwigheid en u ook, neem ik aan.’ Het was een komen en gaan op het terras van l’Auberge du Pêcheur, en ik kreeg voorlopig van niemand meer een sms. Phoebes hond Eddie, die mede mijn hond is, dat is ook een prachtig dier. Hij is reeds bijna elf jaar oud. Soms gromt hij en haalt hij uit, en niet iedereen is daarop voorzien, en wordt dus door Eddie gebeten. Weet je nog, de met bloedende tandafdrukken getooide hand van Alice, het Vlaamse meisje dat op Eddie dogsitte en later verhuisde naar Australië met de Australische man van haar leven, die haar twee kinderen schonk, en dat Alice ooit terugkeert naar Vlaanderen, nee, dat mogen we niet verwachten, hoewel Vlaanderen meisjes als Alice goed kan gebruiken. Een vrouw kwam naar me toe en vroeg of ze met me op de selfie mocht. Ja, mevrouw. Ze nam de selfie en vertelde ook nog dat haar dochter me ooit had geïnterviewd voor de schoolkrant, Chloë, weet je dat nog? Nee, mevrouw. Dat is jammer. Ja, mevrouw. Zal ik toch de groeten van je doen aan Chloë? Natuurlijk, mevrouw, en wens haar een goede gezondheid toe. Dat valt tegen, want ze heeft heel veel last van hooikoorts. Oei, mevrouw, dat vind ik niet tof voor Chloë. Nee. Nee, zeker niet, daar heeft u gelijk in. Ik keek naar haar schoenen. U heeft mooie schoenen, mevrouw. Dank u wel, ik heb ze gekocht in Londen, maar nu moet ik afscheid nemen, m’n man staat daar op me te wachten, hij leest nooit een boek van u, ik ook niet, maar ik zie u op de televisie. Ja, dat is heel goed mogelijk, mevrouw, met sommige camera’s heb ik een verbintenis. Tot ziens. Ja, tot ziens, mevrouw. Ze ging heen, en bij de ingang/uitgang van het terras stond haar man met een zure bakkes op haar te wachten, en wat later kropen ze op de parking in de suv van Lexus. Ik stak een door Lena niet goedgekeurde sigaret op. Waar ergens in Amsterdam bevond zich op dat moment m’n meisje? In het Stedelijk Museum? In Artis? In het Anne Frank-huis? In Oud-Zuid? In de Plantage Muidergracht nummer 123? Of zomaar, gewoon op straat, onder de zon, mensen aansprekend zoals ze dat zo graag doet, en hun vragen: ‘Waar kom je vandaan? Wat zoek je hier? Zullen we samen iets drinken?’, en een paar maanden was ik jaloers en vond ik er niks aan dat ze zomaar mannen op straat of waar dan ook leerde kennen en met die klootzakken iets ging drinken of er telefoonnummers mee uitwisselde, en als ze me daarover vertelde, in al haar eerlijkheid, werd ik toch pissig en witheet en ineens onuitstaanbaar, en op een keer zei ze: ‘Als je nog zo ’ns onverantwoord woedend reageert maak ik het uit’, en sindsdien ben ik m’n jaloezie en m’n onzekerheid en m’n gebrek aan vertrouwen helemaal kwijt. Geloof ik. Denk ik. Neem ik aan. We zullen zien. Ik oordeelde dat het tijd was om het terras te verlaten en de terugreis op de Triumph aan te vatten. Ik ging weg van het terras, aangestaard door sommigen en niet aangestaard door anderen, en op de parking zette ik m’n helm op m’n kop, en ik controleerde eerst nog even of iemand ge-sms’t had, nee, en ik startte de Triumph en het geluid van de Triumph-driecilinder is nagenoeg uniek, en ik vertrok. De parking af, naar rechts, een halve kilometer later weer naar rechts, en dan een hele tijd rechtdoor, tot aan een rotonde, de tweede afslag, en dan kom je in het kleine centrum van Sint-Martens-Latem, en daar moet je uitkijken en traag rijden, of je zou een kind of een grijsaard kunnen aanrijden, en daar heb ik geen zin in, misschien heb ik dan schade aan m’n geliefde motorfiets. En zo’n kind of bejaarde zal er ook wel last van ondervinden, en of er een toevallig aanwezige dokter passeert, dat is lang niet zeker. Bij een Japans restaurant waarin nooit een klant zit naar links, en dan is het maar drie kilometer verder tot aan de stadsgrens van Gent, en in Gent zelf is het vervolgens een paar kilometer tot aan het Prinsenhofplein, waar ik parkeerde, en toen naar het huis van Phoebe liep. Het huis waarin ze niet woont samen met mij. Phoebe en ik zijn al zes jaar en twee maanden uit elkaar. We zijn in die periode de beste vrienden geworden, die van elkander houden. Omdat ik de code ken van het toetsenapparaatje kon ik de buitenpoort openen, en toen naar de deur van haar flat op de benedenverdieping. Die opende ik. Ik ging naar binnen en Eddie was heel blij om me te zien, en Phoebe ook. We zijn een ex-huisgezin en daar is een boel van overgebleven. ‘Wanneer komt godverdomme het eten op tafel?’ riep ik, en Phoebe lachte, en ik ook. Ze zei dat ze, met behulp van een kookboek van Pascale Naessens, tomaat/garnaal met zeekraal en friet van zoete aardappelen zou maken. ‘Net waar ik goesting in heb,’ zei ik. M’n helm had ik al afgezet natuurlijk, nu deed ik ook m’n motorjas uit. Ik stak een sigaret op, en Phoebe maakte een kop koffie voor mij. Terwijl ze dat deed vroeg ik me retorisch af: in hoeveel procent van de films is er een vuurwapen te zien? Ik legde het voor aan Phoebe. ‘Een heel hoog percentage,’ zei ze, ‘70 procent?’
‘Dat wilde ik ook zeggen,’ zei ik, ‘70 procent, minstens. Het is belachelijk. Een vuurwapen is sowieso belachelijk. Niemand heeft het nodig. Soldaten, zou je kunnen zeggen. Welja, geef die dan maar een vuurwapen. En politieagenten. Zodat ze zwarten kunnen afknallen in Detroit. Maar voor de rest? Jagers hebben vuurwapens, en jagers moeten dood. Ze schieten dieren naar de verdommenis zonder enige noodzaak of reden. Ik wil dat ze allemaal de kop ingeslagen worden.’
‘Ik ook,’ zei Phoebe. Ze bracht me vanuit haar open keuken in de woonkamer de koffie. Het is net als bij mij Nespresso-koffie. Dat vind ik nu eenmaal de beste. Je mag voorkeuren hebben in het leven. Je mag gerust zeggen: ‘Ik vind een Porsche een mooiere auto dan een Kia.’ Of ‘Ik vind Kate Moss een mooiere vrouw dan Michelle Obama.’ Dus als je Kate Moss in een Porsche tegenkomt, en aan de andere kant van de straat rijdt Michelle Obama in een Kia, dan weet je allicht wel naar waar te kijken. Let op, die Michelle Obama heeft wel wat, je zult zeggen, ja, ze heeft een apensmoel, maar ik bedoel dat ze ook wel iets sexy’s heeft, het hangt van de lichtinval af. Bij Kate Moss is het net omgekeerd: bij een bepaalde lichtinval ziet die er gewoonweg lelijk uit, met wallen onder haar ogen, ontstoken neusvleugels, en putjes in haar voorhoofd. Phoebe had voor zichzelf een glas witte wijn ingeschonken. Gezellig. Ze stak een sigaret op, we roken allebei te veel. We gingen trouwens in haar tuintje zitten. Het is goed om met de goede Phoebe en de goede Eddie in haar goede tuintje te zitten, en terwijl Phoebe bij de lage omheining praat met haar goede buurvrouw Lieve, denk ik aan m’n vroegere goede vriendin Manon en aan m’n huidige goede vriendin Lena. Je moet goede vrouwen niet met elkaar vergelijken of ze tegen elkaar afwegen. De liefde weigert om een weegschaal te gebruiken. Ik denk niet altijd aan vrouwen.
Soms denk ik: de adoptiezoon van Himmler is ooit uit gevangenschap vrijgelaten door de Russen, terwijl ik mij afvraag of ze hem niet beter een kogel van z’n ene oor naar z’n andere geschoten hadden. Je zult maar de adoptiezoon van Himmler zijn. Dan kun je nog beter een wandkast zijn waarin een kat haar geheime braaksel bewaart. Mocht ik een voorwerp zijn, dan waarschijnlijk een steentje waarmee je je tanden kunt slijpen. Een steentje van ongeveer 12 miljoen jaar oud. Nadat er tanden mee geslepen zijn wordt het steentje in de rivier de Leie gegooid, waar het op de bodem rust vindt, in de nabijheid van andere steentjes, sommige leuk, andere dan weer niet, en eentje is ronduit een verschrikkelijk arrogante klootzak, met z’n sjaaltje, en z’n gouden ketting, en z’n sigarettenpijpje van ivoor uit de Peloponnesos. Dat kun je dus allemaal doen als romanschrijver: een steentje op de bodem van de Leie de eigenaar van een sjaaltje maken. Zodoende heb ik voor jullie allen één goede raad: schrijf zo veel mogelijk romans. Let op, in al die romans hoeven niet per se steentjes voor te komen. Je kunt ook schelpjes laten opdraven, of takjes, of modderpoeltjes, of de knielappen van Louis Quinze. Het is goed dat Phoebe en Lieve goede buren zijn. Je weet nooit welke buren je pad zullen kruisen. Wij hadden in Hamme ooit een buurman die tot drie à vier uur ’s nachts viool zat te spelen. Dat apprecieerden we zeer, omdat we van vioolmuziek hielden. We vroegen hem wel eens, om drie à vier uur, of hij nog een uurtje wilde doorgaan. Een andere buur speelde pianomuziek. Omdat we daar niet van hielden bonkten we op de muur en riepen: ‘Ophouden, Marcel, of de postbode komt je vrouw neuken!’ Nou, toen hield die Marcel meteen op, dat kun je wel peinzen, is het niet, koekenbakker?
'M’n grootvader Frans moest op een keer zo hard lachen om een sketch van André van Duin dat hij z’n huig verstuikte en drie weken lang zichzelf niet kon pijpen'
M’n grootvader Frans, die na de betreurde dood van grootmoeder Maria bij ons inwoonde, wilde zelf ook viool gaan spelen, en niet zomaar een viool, welneen, wel degelijk een viool die nog had toebehoord aan koning Leopold ii. Internet bestond nog niet, dus zoeken naar zo’n viool via veilingsites of iets dergelijks, daar deden we niet aan. En bellen naar koning Albert i, de zoon van Leopold ii, dat kon evenmin, omdat Albert i van de rots was gevallen in shit, hoe heet het ook weer, een of ander dorpje in het zuiden des lands, was het niet Marche-les-Dames, juist, dat was het, goed dat ik het gevonden heb zonder internet te gebruiken, en daarom belden we naar de kleinzoon van Leopold ii, Leopold iii, die toen nog leefde. Het was m’n grootvader Frans zelf die belde. Het nummer van het paleis had hij te pakken gekregen via een paleismedewerkster die hij ooit had geleerd hoe je anale seks moet hebben. De vrouw zei: ‘Als je belt zal koning Leopold iii niet zelf opnemen, maar wel z’n kamenier André Van Duin.’ Deze André Van Duin is niet de André van Duin die ooit in Nederland en Vlaanderen zeer populair was als komiek. Het is een naamgenoot. We moesten steeds erg met de komiek André van Duin lachen als-ie op tv kwam, zeker als hij een bepaald typetje speelde, met een te grote of een te kleine jas, een bril met doorkijkglazen, en een alpino op z’n kop. M’n grootvader Frans moest op een keer zo hard lachen om een sketch van André van Duin dat hij z’n huig verstuikte en drie weken lang zichzelf niet kon pijpen. Kon hij dat dan wel met een gezonde huig? Jezelf pijpen is voor een man toch praktisch onmogelijk? Maar volgens z’n dagboek, dat we vonden na z’n overlijden, kon m’n grootvader Frans het. Ik geloof er nog altijd niks van. Ik was eens bij een uroloog voor m’n erectieproblemen, en nu ik daar toch was vroeg ik: ‘Dokter, zijn er veel mannen die zichzelf kunnen pijpen?’
‘Dat zoek ik even op,’ zei de dokter. Hoewel internet al heel lang bestond zocht hij het op in een papieren medische encyclopedie in het Duits, uitgegeven door uitgeverij Sauerfurt Verlag. Hij bladerde en bladerde maar, en zei op den duur: ‘Het staat er niet in. Entschuldigung.’
‘Geen probleem,’ zei ik, ‘zoek het dan even op via internet.’
‘Nee,’ zei hij, ‘ik gebruik internet alleen om naar foto’s van bomen te kijken.’
Je kunt zodoende van me aannemen dat ik met m’n erectieproblemen bij een urologische bomenfreak ben langs geweest, wat achteraf bekeken niet zo erg was, want hij schreef me wel mooi het product Vivanza voor, en met de pilletjes van 5 mg van dat merk kan ik me heel goed behelpen. M’n grootvader Frans belde naar het paleis en kreeg inderdaad André Van Duin aan de lijn.
‘André,’ zei m’n grootvader iets te familiair, ‘kun je me de koning even doorgeven, ik wil hem iets vragen omtrent de verkoop van de viool van z’n opa.’
‘C’est qui à l’appareil?’ vroeg André Van Duin. Omdat het Frans van m’n grootvader Frans niet zo goed meer was gaf hij het aan mij door, en ik zei: ‘C’est ici le Herman Brusselmans, et nous voulons acheter le violon du dictateur et salopard le roi décédé Leopold Deux.’ Weet je wat die André Van Duin deed? Hij gooide de hoorn erop! En sindsdien is m’n grootvader Frans uit protest tegen het koningshuis nooit meer van plan geweest om viool te spelen.
Ik hoorde Phoebe zeggen: ‘Ja, hij komt nu weer vaak bij me eten, omdat z’n vriendin in Amsterdam zit.’
‘Kookt zij vaak voor hem?’ vroeg buurvrouw Lieve.
‘Nee, nooit,’ zei Phoebe, ‘maar ze gaan wel heel vaak op restaurant.’ Dat is waar, Lena en ik zijn restaurantgangers. Hoevele keren zijn we niet al in Het Keizershof, de Aba Jour, de Ludovic, en de Stokerij gaan eten? Ja, toch al een aantal keren. Ik heb wel al ’ns gesuggereerd aan Lena of ze niet ’ns in m’n keuken een maaltijd zou bereiden, maar ze zei, de lieve schat: ‘In een keuken die ik niet gewend ben kook ik bij voorkeur niet.’ Ik dacht: mijn schattebout, net door er wel in te koken zou je die keuken op den duur gewend worden, maar ik sprak deze gedachte niet uit, omdat ik graag op restaurant ga. Het kost een stevige cent maar je krijgt er een maaltijd voor terug, zeg ik altijd. Over koken gesproken, op dat moment ging Phoebe naar binnen om te koken, en ik ging mee naar binnen, na ten afscheid hebben gezwaaid naar buurvrouw Lieve, en Phoebe zette haar tv aan, de ooit door mij voor haar gekochte Samsung, en er was de wedstrijd Portugal tegen Frankrijk. Terwijl ik daarnaar keek (traag spel, vele overtredingen, Cristiano Ronaldo door Payet laffelijk van het veld geschopt) kookte Phoebe voor ons tomaat/garnaal met zeekraal en frites van zoete aardappelen. Eddie kreeg gekookte kippenhartjes. Het is spijtig dat voor dat soort kippenhartjes ontelbare kippen vermoord moeten worden, maar ooit zal ik, met behulp van dierenbeschermingsorganisatie Gaia, daar wat aan doen, bijvoorbeeld alle kippenkwekerijen en kippenslachthuizen laten sluiten, en als het zover is, moet Eddie dan vegetarisch gaan eten, waarom niet een lekkere banaan, een heerlijke pruim, en een stelletje tuinbonen? Tot die dag zou aanbreken at Eddie vol overtuiging de kippenhartjes, en ik at m’n maaltijd, en Phoebe ook, en het was goed zoals het was. Ik bedankte Phoebe door haar te omhelzen, en ik zei dat ik naar huis reed, om daar de tweede helft van Portugal tegen Frankrijk te bekijken.
‘Dat is oké,’ zie Phoebe, ‘bedankt dat je er was.’
‘Ik was hier heel graag,’ zei ik, en ik omhelsde haar nog een keer en Eddie omhelsde ik ook, en ik verliet haar huis, en bij m’n Triumph zette ik m’n helm op m’n hoofd. Voor ik de motor startte, dacht ik: koning Albert i was niet de zoon van koning Leopold ii, wel de neef. Koning Leopold iii was wel de zoon van Albert i. Zo, dat was ook weer opgelost, en ik startte de motor, en ik reed via het Prinsenhof, het Gewad, de Burgstraat, het Veerleplein, en de Kraanlei naar m’n eigen straat, waar ik een garage heb, die behoort tot het complex van bakkerij Martens, maar sinds kort was de bakkerswinkel veranderd in een broodjeszaak annex koffiehuis, uitgebaat door de dochter van bakker Martens en z’n vrouw, die ook Lieve heet, dus net als de huidige buurvrouw van Phoebe. Binnenkort ga ik zeker een broodje eten in de nieuwe broodjeszaak, met Lena, als ze definitief is teruggekeerd uit Amsterdam. Nou ja, ik hoop dat ze definitief terugkeert, en dezer dagen niet redeneert: nu ik weer ’ns in Amsterdam ben besef ik hoezeer dat m’n geboortestad is en ik wil hier opnieuw wonen en hier thans voor altijd blijven en nooit meer terugkeren naar Belgenland. De relatie van Lena en mij zou, vrees ik, de afstand tussen onze respectieve woonsteden Gent en Amsterdam niet overleven. Langeafstandsrelaties overleven nooit, daar bestaan statistieken van, met commentaar van professoren in de psychologische sociologie. Ik liep van m’n garage naar m’n huis, en daar zette ik de Pioneer aan, en de tweede helft begon krek op dat ogenblik. Ik dacht: die belastingcontrole, zal ik het daar later nog over hebben, denk je? Of zou ik ze vergeten? Moeilijk te voorspellen. Ik at tijdens de tweede helft een droge worst, twee mini-Snickers, en een (door Phoebe gekookt) ei. Te veel eten doe ik nooit, maar nu had ik toch het gevoel dat ik me volgepropt had die dag. Later in de nacht nog wat Duitse yoghurt, maar verder niks meer, behalve een Strepsil voor het slapengaan. Ik zuig al twintig jaar op een Strepsil als ik naar bed ga. Het is een pastille tegen keelpijn, maar ik gebruik ze niet als dusdanig, ik zuig erop gewoon omdat ik een Strepsil-pastille lekker vind, en ik er volgens mij makkelijker van in slaap val. De wedstrijd eindigde op nul-nul, en toen kwamen de verlengingen. Daarin scoorde Eder van Portugal, dat derhalve won met 1-0 van de Fransen. Wie zou zich die wedstrijd ooit herinneren? Eder zonder twijfel, maar voor de rest? Hier en daar een Portugees, en hier en daar een Fransman die het nog altijd niet kan verkroppen dat die Portugezen wonnen, kun je het geloven, die godverdomde Portugézen! Fransen kunnen haatdragend zijn, kijk maar naar president Mitterrand, die het nooit heeft kunnen verkroppen dat z’n buurman tot vier uur viool speelde, en z’n haat voor die gozer uitte door geregeld, zij het anoniem, in z’n brievenbus te gaan schijten. Socialisten: altijd geniepige mannetjes geweest. De Portugezen stonden met de beker in de hoogte te dansen en te springen, en ik keek naar hen, en ik dacht: weet je wat het is? Jullie interesseren me geen reet. Met jullie bekertje. Binnenkort vallen minstens een dozijn Portugese banken om, jullie zullen dan niet meer dansen en springen. Het was nu reeds ongeveer halftwaalf in de avond. Het werd tijd om enige sms’en uit te wisselen met Lena. Zulks gebeurde. Ze zei dat ze me miste, en ik zei dat ik haar ook miste. Dat was de waarheid. Ik ben geen leugenaar. Ik zou niet weten waarover ik wat te liegen zou hebben. Ik ben de meest rechtdoorzeese schrijver van de Nederlandstalige literatuur. Andere schrijvers liegen de hele tijd, zoals Yves Petry, die me op een keer vertelde dat hij eigenlijk een gediplomeerd astronaut was, en later hoorde ik zeggen dat hij maar één semester astronautkunde had gestudeerd, en dan van de avondschool was verwijderd omdat hij weigerde te geloven dat in de ruimte de zwaartekracht veel minder impact heeft dan op aarde, en hij had de leraar die het vak Zwaartekracht doceerde op de koop proberen te verleiden, door midden in de les z’n roede uit z’n broek te halen, ermee te slingeren, en te roepen: ‘Meester! Meester! Wil je hier de zwaartekracht eens op uittesten?’ Ja, leugenaars, dat zijn al die schrijvers. Over oplagen, verkochte exemplaren, vertalingen in het Roemeens, recensies in Engelse kranten, allemaal uit hun duim gezogen. Als een Nederlandstalige schrijver tegen je zegt: ‘Er zijn van m’n laatste roman 23.000 exemplaren verkocht’, reken er dan op dat er van dat kutboekje ongeveer 1250 exemplaren zijn verkocht, vooral aan familieleden. Nog één sms naar Lena: ‘We zijn erwten in een pot, baby.’ Zij stuurde nog een kort zelfgemaakt filmpje waarop ze stond te dansen met haar blote benen, wat me opwond, en ik verbeet de opwinding, dat zag ik als m’n plicht. Als je opgewonden bent en je vaste vriendin is niet in de buurt, dan moet je je opwinding verbijten en onderdrukken, zo is dat. Ik heb principes, weet je. En rukken doe ik sowieso niet. Ik ga geen Vivanza slikken om daarna te gaan rukken, ben je gek. Er wordt alleen Vivanza geslikt als Lena in de buurt is, zo simpel is het. Ik zocht of er op Telenet een goeie gratis film te vinden was, en ik stootte op Mr. Turner, over de schilder met die naam, maar die film had ik al gezien. Ik liet ’m wel verderdraaien op de achtergrond, terwijl ik de roman De Mandibles van Lionel Shriver las, die zich afspeelt in de periode 2019-2047, een periode waarin de personages het hoofd dienen te bieden aan de totale ontwaarding van de dollar. Ik ben doorgaans niet gek op romans die zich in de toekomst afspelen, maar ik ben wel redelijk gek op de romans van Lionel Shriver, en met De Mandibles bewees ze opnieuw dat ze geen flutauteurtje is. Lionel, de mannennaam, gebruikt ze voor de gein, want ze is wel degelijk een vrouw, een jaar of drieënvijftig en, als je recente foto’s van haar ziet, nog tamelijk aantrekkelijk voor zo’n ouwe doos. Tijdens het lezen rookte ik een behoorlijk aantal sigaretten, en bij het aansteken van iedere sigaret dacht ik: dit mag eigenlijk niet van Lena. Om halfvijf at ik een vlootje Duitse yoghurt en om kwart over vijf ongeveer werd het buiten licht. Ik ben altijd blij als het ’s ochtends weer licht wordt. Dan denk ik: hoera, het gevaar is opnieuw geweken! Terwijl er in het daglicht natuurlijk ook veel gevaar opduikt. Niets is perfect, en alles is angst en lijden. Kom kom, niet te negatief of te melancholisch worden, nog anderhalf uur doorbijten en dan mag je naar bed. Dat klopte. Anderhalf uur later ging ik naar bed, en mede dankzij de Strepsil kon ik al vrij snel in slaap raken.