null Beeld

'Hij zag in alles de dood': Jotie T'Hooft 60

Jotie T’Hooft, de niet vergeten cultdichter met het gat in zijn hart, zou deze week zestig geworden zijn. Onze Man bladerde nog eens door zijn ‘Verzameld werk’.

Jeroen Maris

Zou Jotie T’Hooft nog weleens vastgepakt worden? Zijn foto misschien, door een vriend die het wél overleefd heeft? Zijn dichtbundels, door iemand met met de statistieken kibbelende melancholiewaarden in het bloed? Zijn lichaam, door een meisje dat ook niet hier gebleven is? Zou er nog gerouwd worden omdat Jotie T’Hooft deze week géén zestig werd?

De cultdichter stierf 39 jaar geleden al, op 6 oktober 1977, in Brugge. Een overdosis geïnjecteerde cocaïne mepte hem naar de eeuwige slagvelden. Hij was pas 21: een jongen, maar een oude jongen. Eigenlijk was de coke een huurmoordenaar: het was het leven dat Jotie – eigenlijk: Johan – T’Hooft van de judomat veegde. De dood was voor hem muze en obsessie in één sinister pakket, en de ‘treurige prins’ had al meermaals zelfmoord proberen te plegen.

Is dat slappe romantiek? Had T’Hooft zich moeten vermannen, en de slepende malaise van zich af moeten sprinten? Misschien. Maar ik vrees dat er levens zijn waar geen voluntarisme aan blijft kleven. Jotie T’Hooft viel simpelweg niet te redden. Niet door zijn middagduttende geboortestad Oudenaarde – een ministerie van burgerzaken. Niet door zijn vrienden, die de naald als bron van alle liefde zagen. Niet door het meisje dat hem op z’n veertiende LSD toestopte, niet door zijn huwelijk met Ingrid Weverbergh, niet door zijn naam op het kaft van een boek.

En niet door zijn ouders, die nochtans ook maar gewoon aan het proberen waren om ook maar gewoon hun kind de temperatuur van ook maar gewoon oceanisch geluk te leren. ‘Hij zag in alles de dood,’ vatte zijn moeder in 1992 in Humo de mensenrovende waarheid in één zinnetje.

Er staat een passage in dat interview die ik hartverscheurend vind – een alinea waarin de weerloosheid van de moeder gruwelijk bloot komt te liggen. ‘Toen hij een jaar of zeven was, kuierde hij elke dag een beetje in de tuin rond. ‘Kijk, Johan, krokusjes, ‘t is lente!’ Hij bekeek mij: ‘Vind jij dat mooi? Ik niet: morgen liggen ze er al slap bij, klaar om dood te gaan.’ Een kind dat zoiets zegt! Ik vond het zo jammer, want ik kon werkelijk van die krokusjes genieten.’

Alles waar ik ooit om zou willen huilen, zit in die laatste zin vervat.


Lou & Leonard

De grootste misvatting die over T’Hooft bestaat: dat hij geen oeuvre heeft. Volgens de regels hoor je meewarig te zuchten terwijl je die stelling poneert, en er nog iets achteraan te hijgen over puberaal gezanik en obees narcisme. Zeker, bij leven publiceerde hij slechts twee dichtbundels - ‘Schreeuwlandschap’ en ‘Junkieverdriet’ – en zeker, het barokke zuchten en snikken daarin vormt de kern van de hartritmestoornis die zijn werk is. Toch volstaat een simpele blik op zijn ‘Verzameld werk’ (De Bezige Bij Antwerpen) om vast te stellen dat 21 jaren volstonden om een hoge toren tekst te bouwen. Er zijn immers ook nog de gedichten die in zijn nalatenschap gevonden werden, de vele brieven, de recensies, de etudes, de stream of consciousness-verhalen, het dagboekbloed. En regelmatig een verrassing: de charmante ernst waarmee hij over een concert vanThe Rolling Stones schreef! De junkfood for tought die zijn bespreking van Lou Reeds ‘Berlin’ was! De aandoenlijke verbetenheid waarmee hij Leonard Nolens verdedigde tegen het ‘dor gerochel’ van nuffige critici!

Maar de snijwonden krijg je als lezer natuurlijk van zijn gedichten. Dat die soms een puberaal-romantische laklaag verweten werd, is flauw: van iemand die zelfs zes jaar tekortkwam om tot de 27 Club te horen, kon je toch niet verwachten dat hij vanop een berg bedaagd zijn leven overschouwde? Bovendien leert de lezing van zijn ‘Verzameld werk’ – dat chronologisch is opgebouwd – dat T’Hooft in zijn latere gedichten evolueerde naar een rijpere, door ongeduldig veellezen gevormde stijl. Wie weet wat weemoed is, vindt in de versregel ontroering.

Hoe hard dan toch dat het zinnetje dat me het meest raakt, dat zich als het scherpst geslepen houweel in mijn lichaam haakt, er niet eentje van T’Hooft zelf is. Wel van zijn moeder. Dat zinnetje in dat interview, dus: ‘Ik vond het zo jammer, want ik kon werkelijk van die krokusjes genieten.’ Weerloosheid is mooi en eerlijk en zacht, maar het is ook een sluipmoordenaar die op z’n buik in het struikgewas gemene plannetjes maakt.

Twee dingen die je niet met Jotie T’Hooft mag doen: hem vereren, en hem vergeten.

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234