Humo's Rock Rally 2016: Onze Man in Hamont-Achel & Genk
Mad Horses, Horses Blew Fire, Evil Pöny en The Poneymen. The Depressive Mammoths en Wooly Mammoths. Kasablanka, Portland, Baltimore, Abudhabi vzw en Timbuktutu. Zou het kunnen dat Benito van een aantal vreemde trends kan spreken? Drie weekends van de preselecties achter de rug, nog twee te gaan. De eindmeet is in zicht. Heb ik mijn onderbroek te klein gekocht of zou dat alreeds de te snijden spanning kunnen zijn?
'Wrong Tr4ck was in de weer als was hij de verkeersleider die in vijf minuten tijd zeven Boeings moest zien te laten landen, op één landingsbaan. In Hamont!'
De Posthoorn, Hamont-Achel
Vrijdag 29 januari 2016
Iemand vertelde mij dat Mati Le Dee, de frontvrouwe van GAUSS, in het Gentse en daarbuiten al geruime tijd enig renommee geniet als kunstenares, en eigenlijk Elke Boon heet. Mati werd op het podium geflankeerd door haar vriend Emile Sertyn die, wederom volgens ingewijden, Ian zou heten. Of Elke Mati dan wel Emile was, en Ian Emile dan wel Mati, was overigens niet geheel duidelijk, en voorlopig maakt het ook geen ene fluit uit, maar laten we, om verwarring te vermijden, Elke Elke noemen, en Ian Ian, goed? Goed. Ze hadden elektronica meegebracht, Elke en Ian, en hadden die zo opgesteld dat ze zijdelings naar het publiek stonden, de gezichten naar elkaar. Ze zongen en frutselden allebei wat aan knopjes, maar Elke zong meer, terwijl Ian frutselde. Als ze zong, keerde ze zich naar het publiek en deed alsof er van alles door haar heen ging, emoties die haar armen als vleugels op en neer deden gaan, en haar heupen zwoel lieten wiegen.
Mooi, mooi, mooi allemaal, en had GAUSS de muzikale soep – iemand moest bij hun podiumopsteling aan een kookeiland denken – iets minder lauw en flauw opgediend, dan ware het nog mooier geweest. ‘Het miste pijn en miserie,’ zei iemand. Iets wat je niemand mag toewensen. ‘Er zat geen gevoel in,’ zei een ander. Dat dan weer wel.
Een trio met drie lagen keyboard en een gitaar die geen gitaar mocht zijn. Het zag er goed uit - met tl-buizen vooraan bij de zanger en inlevingsvermogen waarbij de grenzen van het geloofwaardige nooit overschreden werden – en het klonk ook goed. De heren waren op elkaar ingespeeld, en die gitaar die geen gitaar mocht zijn bleek zich in de zee van elektronica best in haar sas te voelen. Subtiel in- en uitfaden, zoemend een comfortabel bedje spreiden voor de kompanen, met welgemikte elektrische stootjes rugdekking geven: zonder zou het meer dan een pak minder geweest zijn. En misschien was dat hele Lohaus een pak beter geweest met een andere zanger. Aan podiumpresence ontbrak het hem niet, maar de benepen keelklank die hij produceerde, ging al na een paar minuten stevig op de zenuwen werken, en als je je teksten poneert met een gezichtsuitdrukking die laat vermoeden dat je ze zelf erg interessant vindt, dan mag het wat meer zijn dan ‘the world is not the world without you’. ‘Wij zijn Lohaus,’ herhaalde hij tot drie keer toe. Voorlopig nochtans geen naam die u dient te onthouden.
Aan gelegenheidspresentator Stijn Meuris hadden ze backstage bekend dat ze waren opgegroeid met en verliefd geworden op de muziek van hun ouders – in de buurt van Hamont-Achel kom je dan bijna per definitie bij Sisters Of Mercy en aanverwanten terecht. Maar in Whispering Sons zaten geen doorgewinterde Andrews of Waynes, maar twee prille Sanders en één Lander, aangevuld met een al even jonge Kobe op gitaar, en het frêle blonde meisje Fenne aan de microfoon. Mag het een half mirakel heten dat zij met hun muziek – die inderdaad sterke gelijkenissen vertoonde met The Sisters en anders donkerzwarte tijdgenoten – met de vingers in de neus wegkwamen? De drumcomputer klonk kaler en killer dan wij ‘m in vijftien jaar hadden horen klinken, de gitaren leken zich in en om riffs te kronkelen zonder dat er ooit echt een riff van kwam, en toen het meisje begon te zingen, vielen wij pas helemaal van onze virtuele stoel. Het blonde haar hing plots als een gordijn voor haar gezicht, en terwijl ze de rug bolde liet ze haar stem afdalen naar de onderste regionen van het menselijke bereik. Was Whispering Sons vernieuwend? Nul de botten. Indrukwekkend? Zeker. Hadden zij songs? Bovendien.
De jongens van Rivals Of Madtown waren nog erg jong, en naar hun foto’s op vi.be te oordelen, zijn zij zelfs ooit nóg jonger geweest. Uit hun muziek viel dan weer af te leiden dat zij ook als groep nog niet veel kilometers op de teller hebben staan: rommelig op het randje van chaotisch, en een zanger die dusdanig veel moeite had met het combineren zijner taken – zingen en gitaar spelen – dat er voor het showmanschap nog maar weinig krachten overbleven. Misschien was dat laatste wel een pluspunt. Want: Rivals Of Madtown was wel charmant, wat die zanger zong was niet zomaar je reinste be-bop-a-lu-la, en die eerste song, jongens, dat was zowaar een song. Veel oefenen, en dan nog eens oefenen, maar helemaal vanaf nul herbeginnen zou eerder dom zijn.
Tijd voor het hoofdstuk ‘Amerikaanse steden op bezoek in Hamont’. En soms kun je ook als het goed is kort zijn: Portland – afkomstig uit PXL, Hasselt, werd mij ingefluisterd – was goed. Een trio weer, maar van power geen spoor. In plaats daarvan kregen we nuance, subtiliteit, een elektrische gitaar die in hoofdkleuren handelde, een zanger die kon zingen maar dat niet noodzakelijk van de daken wilde schreeuwen, en een achtergrondzangeres die vanachter haar toetsen deed wat ze moest doen: op de achtergrond blijven. Zeggen dat Portland klassieke songs had meegebracht, zou te ver gaan, maar iets zegt mij dat de jury ze desondanks graag nog eens zou horen.
Van Portland naar Baltimore: 40 uur met de auto, 261 uur met de fiets. Het Baltimore dat we in Hamont te zien kregen, kwam uit Molenbeersel, bij Kinrooi, en bevatte vijf jongens waarvan er drie een gek hoedje hadden opgezet, en er drie broers waren. Die met de hoedjes waren niet de broers, kwestie van de overzichtelijkheid op een afstand te houden. Baltimore klonk aanvankelijk niet slecht, en zo heel ver van het grote dartsbord waarvan Tame Impala de roos moet voorstellen, belandden zij niet, maar hun zanger was niet echt, euh, toonvast, en dan druk ik mij bijzonder vriendelijk uit. Zeggen dat hij dat gebrek opving met enthousiasme en sturm-und-drang is de waarheid ook al geweld aandoen, en die apathie leek naarmate het setje vorderde op de rest van de groep over te slaan, alsof Baltimore bij elke volgende song net iets minder zin had om mee te doen aan Humo’s Rock Rally. Toch bedankt hoor, jongens.
Een zeer vreemde mengeling van individuele verschijningen bij Garbage Dreams: een drummer in een Red Hot Chili Peppers-T-shirt, een bassist die in zijn zware zwarte regenmantel en combat boots visueel perfect had gepast bij Whispering Sons van eerder op de avond, een Brits ogende lad op gitaar, en een krullenbol in Morrissey-shirt op zang en gitaar. Die zanger had een week eerder in Mechelen als bassist nog zijn duit in de forse zak met rockclichés van Black Leather Jacket gedaan, als aanvoerder van Garbage Dreams maakte hij opvallend meer indruk. Geen grote zanger, in geen geval, maar aan groot en breed zingen bezondigde hij zich dan ook niet. Het goede nieuws bij Garbage Dreams kwam van de band: een goed op elkaar afgestemde bende die even nodig had om op gang te komen maar vanaf song nummer twee een wall of indie optrok die de Hamontse Posthoorn tot in de kleinste hoekjes wist te vullen. De tweede song van Garbage Dreams heette ‘The Inevitable Anguish of Living a Brief Life in an Absurd World’. Dát is een songtitel. En wel een hele lange.
Het was lang goed gegaan in Hamont, maar dan ging het ineens helemaal mis. Lamune, Lamune toch, wat was me dat allemaal? Ik zou tips kunnen geven, maar ik zou niet weten waar te beginnen, en waar te eindigen nog veel minder. Ik heb een groep gezien waarin iedereen langs elkaar heen speelde, een zanger die al vals croonend zijn teksten van een laptopautocue aflas, feedback gehoord waar geen feedback hoorde, en partijen die mij even deden vermoeden dat de volgende groep achter het gordijn al aan het soundchecken was. Rare muziek, jongens. Heel raar. In a very weird way.
Met Wrong Tr4ck werd de situatie er in Hamont niet beter op. Duidelijker wel. Wrong Tr4ck was één man die met een masker op zijn kanis achter een laptop postvatte, en daar in de weer was als was hij de verkeersleider die in vijf minuten tijd zeven Boeings moest zien te laten landen, op één landingsbaan. In Hamont! Dat het elastiekje van zijn masker niet van de bovenste beste kwaliteit was en hij met één hand voortdurend zijn identiteit moest helpen verdoezelen, maakte het er alleen maar, euh, carnavalesker op. Wat ik mij, nadat ik had vastgesteld dat Wrong Tr4ck geen songs had meegebracht, nog afvroeg: waarom zou iemand dit soort muziek, indien überhaupt al live, in hemelsnaam in zijn eentje live willen brengen? De meerwaarde voor de mensen aan de andere kant van de laptop is namelijk nihil.
Herinnert iemand zich Dennie Christian nog? Zoek ’m maar eens op, knip ’m uit, hang hem een gitaar om de hals, zet hem vooraan bij een groepje en visueel hebt u iets wat aardig in de buurt van Apple Juice moet komen. Apple Juice: wat waren ze schattig. ‘Voor al uw bruiloften,’ zei iemand, ‘op een mooie dag in de tuin.’ Een gróte tuin hoop ik dan, als ik aanwezig moet zijn tenminste. Een tuin zo groot dat je kunt lopen en blijven lopen, tot je Apple Juice niet meer hoort. Ze hadden geprobeerd om popsongs te schrijven, en waren daar tot op zekere hoogte verdomme nog in geslaagd ook. Alleen: het waren het soort popsongs met melodieën zo luchtig als vloeipapier en teksten zo tenenkrullend voor de hand liggend dat je ze achteraf met geen tien Achelse Trappisten uit je hoofd kreeg. Voorbeeld? Voorbeeld: ‘Baby, don’t you know / Good things come and good things go / And baby, you don’t know / It can be sunny while it snows’. En dan een gitaarsolo. Zoals Slash in ‘November Rain’. Maar dan zonder Slash, zonder ‘November Rain’ en zonder schaamhaar.
Opmerkelijk: Apple Juice was in Hamont-Achel één van de weinige groepen zonder Apple op het podium.
Rondpunt 26, Genk
Zaterdag 30 januari
The Insect Soldiers Of The Sky
Het was voor de jury een blij weerzien met The Insect Soldiers Of The Sky: een eerste keer deelgenomen in 2012, twee jaar later zelfs in de halve finale beland, en anno 2016 alweer een piepkleine stap voorwaarts gezet. De broers Boris (gitaar/zang) en Sigi Willems (bas) waarrond de groep is opgetrokken, zijn nog steeds maar 20 en 18 jaar oud. De baard op Boris’ kin was nieuw, de gekke neusklank waarmee hij zong, en die ervoor zou kunnen zorgen dat meer dan vijftien minuten Insect Soldiers van het goede teveel zijn, niet. Tijdens het kleine kwartier dat wij in Genk van hen kregen, hebben wij ons niet verveeld, ook al duurde hun derde song, ‘Greenhouse’, een minuut of wat te lang (óf het ontbrak de song aan nog één minuscuul idee – een bridge of zo, ik roep maar wat). Boris liet weten dat hij eigenlijk naar Tame Impala in Vorst had willen gaan, maar dat hij dit eigenlijk ook wel leuk vond. De Balthazar Boma in Benito riep terug: ‘Mijn gedacht!’
Ze konden iets, die van Wooly Mammoths, en ze konden sámen iets. Songgerichte eightiespop brengen bijvoorbeeld, die in slotsong ‘Spiralize’ zijn beste, meest compacte uitwerking had gekregen. Song nummer twee werd iets te drammerig vijf minuten lang volgehouden, maar had wel een sterk refrein, met een goeie tekst (‘Summertime is in her eyes / Summertime is on my mind’) en een krinkelend waterding van een gitaarpartij. Als Wooly Mammoths in de toekomst even behendig wordt met de schaar als met de instrumenten, kan het wat worden.
Weinig groepen tot nog toe die pop zo pop durfden te laten zijn als Kasablanka. De 23-jarige Lesley Troquet was niet de eerste zingende bassist van deze editie, maar wel de eerste die op geen enkel moment de geest van Lemmy op ons netvlies toverde. Zeggen dat Les in de buurt van Sir Paul terechtkwam, zou veel te ver gaan (één jurylid moest aan Bart Peeters denken), maar het was wel duidelijk dat hij de mosterd eerder in die richting was gaan zoeken. Hij had straffe muzikanten rond zich verzameld – met onder meer Stijn Boels van Bed Rugs (en tevens bekend van iets guitigs op tv) op gitaar – en had één song meegebracht die zo op de radio kan. Voor alle duidelijkheid: een radio die ik zou aanzetten. ‘Windowshaker’ was de naam, en ik werd er blij van. De rest was minstens een halve afdeling minder.
Dave Boogie dan, let’s face it: een naam die veel belooft. Beloftes die – mij zachter uitdrukken is in dezen niet mogelijk – Dave Boogie niet waarmaakte. De juryleden herkenden enigszins verschrikt The Pums van twee jaar geleden, een groepje dat toen – zo meende ik van hunner gezichten te kunnen aflezen – geen ondubbelzinnige indruk had nagelaten. The Pums waren intussen aan de elektronica gegaan, en – geen idee hoe groot de investering is geweest – dat hadden zij wellicht niet hoeven te doen. Ze hadden elk een paar bakjes met knoppen voor zich staan, en leken daar nog niet geheel hun weg op te hebben gevonden. De zanger, rechts op het podium, hield zijn elektronische bijdrage dan maar zo beknopt dat hij zich gaandeweg van de weeromstuit een beetje leek te gaan vervelen. Alsof hij zich heel erg moest inhouden om geen boek boven te halen. Dat er in de laatste song iets misging dat met schuldige gezichtsuitdrukkingen en slungelige lichaamstaal werd onderstreept, maakte niet zo heel veel meer uit: het kalf was voor The Pums – excuus, Dave Boogie – al lang verzopen.
Sultan Of Sentiment, een groep, speelde in Genk zijn allereerste optreden, en ja hoor, dat viel eraan te horen. In het jurylokaal hoorde ik achteraf iemand zeggen: ‘Het was alsof ze tegen elkaar aan het spelen waren in plaats van met elkaar,’ en dat vatte het wel zo’n beetje samen. Dat zij al hun invloeden (gaande van Sonic Youth over My Bloody Valentine tot Interpol), zonder zich vragen te stellen over de compatibiliteit ervan, op een hoop hadden gegooid, en dat de toetsenvrouw al tijdens de eerste song aan haar zumba-work-out begon, hielp de zaak ook niet vooruit.
Dashiki Johnson speelde vier songs, en dat mag eigenlijk niet. En tegen de man die de tweede keytar van de avond om de nek had hangen, moet iemand gezegd hebben: ‘Als je vandaag je tattoo niet laat zien, laat je hem nooit meer zien.’ Hij stond pal in het midden van zijn borstkas, goed zichtbaar omdat hij onder zijn openhangende lederen jekker het T-shirt achterwege had gelaten. Een voorbeeld waarvan zijn kompaan aan de andere kant van het podium – tattoo of geen tattoo – ongetwijfeld had gewenst dat hij het had gevolgd. Wat was die man aan het zweten zeg: laten we hopen dat zijn laptop en zijn Telecaster waterproof waren. Maar over naar de muziek van Dashiki Johnson. Redelijk steriele electronic body music was dat, met hier en daar wat eighties popdeunen in verwerkt. Slecht verwerkt, want de twee vielen mekaar niet bepaald krols in de armen. Pas toen de man met de keytar in de vierde song de microfoon greep om te gaan zingen, leek één en ander in een groovy, dansbare plooi te gaan vallen. Het begon dus pas goed te worden toen het eigenlijk al gedaan had moeten zijn.
Bij Horses Blew Fire spatte het spelplezier ervan af. Omdat ze speelden wat ze zelf graag horen, en omdat ze genoeg gerepeteerd hadden om af en toe de teugels te kunnen laten vieren en de automatische piloot het werk te laten doen. Niet altijd een slechte zaak. De bassist was duidelijk de enige die naar de gym was geweest en mocht wijdbeens vooraan gaan staan. Dat had wel iets. De zanger was niet de coolste van de bende, maar zijn stem sneed wel moeiteloos door de geluidsmuur van zijn kompanen. Het enige probleem bij Horses On Fire was dat hun composities niet tot aan de enkels reikten van die van hun grote voorbeelden – Tool, Mastodon et les autres. De tekst van het refrein van hun tweede song was wat dat betreft enigszins exemplarisch: ‘We are the future / We are the leaders of tomorrow’. Een song die, dat was dan weer wel goed, ‘Peach Fuzz’ heette.
The Poneymen, uit Andenne, Wallonië, gaven in Genk het begrip ‘twee man en een paardenkop’ letterlijk een nieuwe invulling, en maakten ervan: vijf paardenkoppen en een vrouw. De muzikanten hadden elk een rubberen paardenmasker opgezet, terwijl de dame aan de microfoon het bij een zweepje en een bescheiden maskertje voor de ogen hield. Jawel, heel even dachten wij: dit wordt lachen. Maar nee hoor, het werd huilen, met of zonder pet. In de eerste song, ‘La Party’, hoorde ik ze zingen van ‘tomate crevette’, sloegen er twee frontaal met de paardenkoppen tegen elkaar, en gingen ze ook muzikaal regelmatig gezwind uit de bocht. Het ergste hadden zij voor het laatst bewaard en heette ‘Hiii Hon Hu Hon’, wat ook in het Frans een onomatopee is. The Poneymen veranderen naar eigen zeggen voor elk optreden van naam. Wellicht om niet lang voor hun concert begonnen is al de zaal uitgeknuppeld te worden.
Ellen Steegen had meer uitstraling dan songs. Jammer, want ze had véél uitstraling, en een meer dan behoorlijke stem. Visueel en auditief belandde ze ergens tussen Joni Mitchell en Stevie Nicks, en net als Nicks bij Fleetwood Mac had Steegen een song geschreven met als titel ‘Dreams’. Wij verwachten op de Rock Rally uiteraard geen Fleetwood Mac, maar de gapende kloof tussen Ellen en de absolute top werd op die manier wel iets nadrukkelijker geaccentueerd dan nodig was. Maar charisma dus, en een stem. Aan de rest kan gewerkt worden.
Hoe komt het toch dat het venijn dit jaar zo vaak in de staart zit? Walen weer, die van Peppergrains. Sympathieke Walen, die middels charmante bindteksten de zaal probeerden mee te krijgen maar daar van geen kanten in slaagden. Lag het aan de hartverlammende, belegen rock die zij serveerden? Dat zij een song hadden die ‘Tibet’ heette en daarin – slik gerust even mee – Tibetaans uit de hoek probeerden te komen? Aan het feit dat het schattige maar scheve Nederlands van de zanger beter was dan het Engels waarmee hij zich doorheen de schabouwelijke songs van Peppergrains probeerde te zingen? Ik weet het niet.
Wat ik wel weet is dat ik, Benito, het derde weekend – Peppergrains en paardenkoppen ten spijt – zou willen uitroepen tot het beste weekend tot nog toe. Mijn gedacht!