Idwer de la Parra: 'Alcoholica in een houdgreep'
De plantenverkoper noemt het een terrarium. Het is een brede cilindervormige vaas met smalle hals, vocht absorberende steentjes en rulle aarde op de bodem. Traaggroeiende dwergvarens, mossen en één iets hoger reikende exoot – afgesloten door een kurk van ongeveer tien centimeter breed met een ledlampje aan de onderzijde.
Een letterlijk zichzelf bedruipend tuintje, want het aanwezige water verdampt uit de aarde, wasemt uit de bladeren, maar condenseert tegen het glas, vormt druppels en valt weer terug op de aarde. Waarom geeft deze kleine kringloop me een goed gevoel? Het is een betaalbaar en handzaam paradijs.
Nu dan, de weg op met in mijn boodschappentas een paradijs. Rustig lopen, want de kasseien van deze wereld zijn gelegd door mensen. Mooie oneffen kasseien! Mooi gedrag van meeuwen in de goot! En zelfs de lange rij geparkeerde auto’s die in de verte de kromming van de weg volgt, vind ik plotseling iets natuurlijks hebben. Verdacht! Dit aangekochte paradijs doet iets met mijn perceptie.
Ongemak overvalt me. Ik denk aan de schrijver Henry Thoreau, die vanaf 1845 twee jaar lang afgezonderd midden in het woud leefde, zelfvoorzienend, in een zelfgebouwd hutje aan de rand van een vijver. Daar schreef hij ‘Walden’, een boek over burgerlijke ongehoorzaamheid en de kunst van het bonen telen. In werkelijkheid lag zijn hut op een steenworp afstand van zijn geboortedorp, en naar het schijnt strompelde hij geregeld richting ouderlijk huis om daar stevig te eten en diep te slapen.
Zo gedroegen wij, jeugdige hemelbestormers, ons ook op de kunstacademie: tijdens de midweek anarchist, in het weekend aan de borst. De grootste anarchist van ons allemaal – hij had de warrigste haren – kwam ik jaren nadien toevallig tegen in een klein Frans havenstadje. Hij zag mij niet, maar ik zag hem met zijn ouders (die lesgaven aan dezelfde kunstacademie) gehesen in chique wind- en waterwerende kledij, gezeten op een klein zeewaardig zeiljacht. Ze hieven glazen met lange stelen. Ik was geschokt. Ik was naïef.
Thuis vergapen mijn geliefde en ik ons aan het paradijs met groeipotentieel onder een zon van led. Vochtige rotspartij. Glooiend mos. Het mijmert zo lekker… Tot buurvrouw de alcoholica ons wakker schudt. Laverend en lallend zeilt ze aan ons huis voorbij. Ze probeert twee blikken bier op haar hoge vensterbank neer te zetten, maar ze is zo dronken dat ze tijdens het omhoog reiken heel traag haar evenwicht verliest en langzaam steeds verder achterover helt – ze corrigeert niet met een stap naar achter, maar zakt langzaam door haar knieën, en komt uiteindelijk op haar rug terecht. Ze presteert het zichzelf op het trottoir in een houdgreep te leggen. Nu vloekt ze, traag, en luid. En nergens groeipotentieel te bekennen.