Idwer de La Parra: 'Kennelijk kan ik niet meer het onderscheid tussen onhandige dieven, hondjes en kindjes maken'
Een voordeel van ’s nachts gewekt worden door de hongerige versgeborene, is dat je minutenlang in de door lantaarns verlichte straat mag staren. Daar probeerde een jongeman een paar nachten geleden de zijspiegel van een Landrover los te krijgen. Herrie maken deed hij niet, het stoepje vuilmaken ook niet – hij werd pas onbeleefd toen ik het raam opende en hem vroeg of hij wel het juiste gereedschap bij zich had.
Ik ben tegenwoordig zo mild en behulpzaam. Nee, echt, vroeger had hij waarschijnlijk een bloempot op zich af zien komen, maar ik zag hem zo aandoenlijk onhandig bezig zijn tijd te steken in iets wat niet veel zou opleveren, dat ik alleen maar denken kon: jongeman, je bent tot iets groters voorbestemd.
Nog een voordeel als je ’s nachts uit je slaap wordt gerukt, is dat de dromen je bijblijven. Zo droomde ik eens dat onze kat drie jongen wierp in een oude, rommelige schuur. Drie tamelijk grote konijnen, met alle drie een heerlijk witte vacht. Ik werd wakker en bedacht me dat ik niet eerder zo ontzettend dom en aaibaar had gedroomd.
Vanochtend rond een uur of zes keek ik andermaal het donkere straatje in. Een dame en haar aangelijnde hondje liepen in het gele lantaarnlicht en net op dat moment, alsof het stoepje een podium werd, begon het hondje te kakken – de lijn kwam strak te staan en snokte, maar godzijdank zag de bazin de nood van het dier. Ze blies in een zakje, stak er geroutineerd een hand in en ruimde op wat haar lieveling een halve meter eerder had verloren. Terwijl ze zo gebukt stond, trok het achterwerk van het hondje haar aandacht. Kennelijk hing daar nog iets, en gericht plukte ze aan de konthaartjes. Het arme dier, vreselijk geschrokken door de plotselinge ruk aan die weerloze dunne haartjes, slaakte een kreet die het midden hield tussen janken en keffen. Ik moest lachen en kreeg tegelijk tranen in mijn ogen.
Nooit gedacht dat ik zou verweken. Afgelopen zomer had die teergevoeligheid al bij mijn geliefde toegeslagen. We liepen langs de binnenhaven van Oostende. De zon scheen, de bootjes deinden, ik hield mijn fiets met één hand vast en een paar meter vóór ons, op het trottoir, lag een grote, rijpe, ongeschonden aardbei. Zonder reden, welhaast gedachteloos en gewoon omdat het kon, walste ik met het voorwiel de aardbei plat. Ze begon te huilen. Ze wist niet wat haar overkwam.
Nu blijkt dat niet alleen zij, maar ook ik word getreiterd door een bombardement van hormonen. Oxytocine en dopamine – zonder vizier wordt er op mijn brein geschoten. Kennelijk kan ik niet meer het onderscheid tussen onhandige dieven, hondjes en kindjes maken. In mijn dromen worden het zelfs drie troetelzachte konijnen. Maar gevoelens voor een aardbei… Dat gaat me nog altijd te ver.