ReportageLibanon
In Beiroet liggen de afgedankte dienstmeisjes als grofvuil op straat
In Libanon onthult de coronapandemie een verborgen misstand. Plots duiken overal buitenlandse dienstmeiden op, gedumpt door families die ze vanwege de crisis niet meer kunnen betalen. Veel van die vrouwen blijken jarenlang fysiek en geestelijk mishandeld.
De afgedankte dienstmeisjes liggen naast elkaar in de ochtendschemer, op de stoep in een welgestelde buitenwijk van de Libanese hoofdstad Beiroet, onder het straatnaambordje Rue 62. Ze bivakkeren hier al dagen. Op matrasjes waar bleke kakkerlakken overheen hippen, en met vier tegelijk onder een dekbed. Ze hebben geen paspoort meer. Geen geld. Geen vliegticket naar huis.
Hun werkgevers hebben hen op straat gezet. Sommigen zijn met de auto gebracht: koffers eruit, meisje geklinkerd.
Daarmee zijn deze vrouwen bijna alles kwijt, maar hebben ze ook onverwacht hun vrijheid terug. Ze mogen ineens 's ochtends uit de Bijbel lezen. Bidden bij het Mariabeeldje aan de overkant van de straat. Worden niet meer geslagen. En ze mogen, het mooiste van alles, voor het eerst in jaren gewoon vrij rondlopen.
‘De deur was altijd op slot,’ zegt de 20-jarige Nestanet. ‘De voordeur en 's nachts ook de slaapkamerdeur. Zonlicht was er alleen op het balkon.’ Als ze haar jongere zelf een advies zou mogen geven, dan zou dat zijn: geen dienstmeisje worden in Libanon.
De tientallen dakloze vrouwen komen uit Ethiopië. Hun matrasjes bevinden zich tegen de buitenmuur van het Ethiopische consulaat, dat weigert de deur voor hen te openen. Bezien vanuit de hooglanden van Afrika geldt Beiroet als een wereld van ongekende mogelijkheden. Niet zo conservatief als andere Arabische hoofdsteden. Je kunt hier gewoon naar de kerk, net als thuis, en bovendien een kapitaal verdienen als huishoudelijke hulp: officieel wel 450 dollar per maand.
Zo was het de vrouwen althans beloofd. Eenmaal geland, bleek de werkelijkheid minder rooskleurig. In Libanon worden arbeidsmigranten net als in veel andere Arabische landen onderworpen aan een grimmig wettelijk regime: het zogenaamde kafalasysteem. Bij ‘kafala’, dat zoveel als adoptie betekent, mag een huishoudelijke hulp niet zomaar het huis van haar werkgever verlaten, want dan verliest ze haar verblijfsvergunning. Paspoorten worden meestal in beslag genomen.
De jonge vrouwen werden daarmee in feite lijfeigenen, net als honderdduizenden andere migranten in Libanon. Arbeidsbureaus eisen woekerbedragen van vrouwen die voor het eind van hun contract naar huis terug willen. Weglopers die worden betrapt, wacht een maandenlang verblijf in een voor dit doel bestemde gevangenis onder een snelwegviaduct in Beiroet.
Het hebben van dienstmeisjes uit Afrika of Azië was tot voor kort een vanzelfsprekend voorrecht van de Libanese middenklasse. Je hoefde hier niet rijk te zijn om je een of twee hardwerkende hulpen te veroorloven met een donkere huid, in een licht uniform. In de supermarkt dragen ze de boodschappen. In de shoppingmall bekommeren ze zich om de kinderen en dat doen ze ook op de strandclub, waar zwemmen voor dienstmeisjes meestal is verboden en niemand inziet waarom dat racistisch zou zijn. Natuurlijk houden ze het huishouden draaiende.
Raamloze kamertjes
Maar nu wankelt Libanon op zijn fundamenten door een ongekende economische crisis als gevolg van jarenlange corruptie en wanpraktijken bij banken, verergerd door de wereldwijde coronaperikelen. De gemiddelde Libanees heeft nauwelijks meer genoeg geld om zelf te eten, laat staan om ook nog huispersoneel te onderhouden. Dus belanden de dienstmeisjes als grofvuil op straat, net als duizenden andere migrantenwerkers.
‘De situatie bij het Ethiopische consulaat is het topje van de ijsberg,’ zegt Zeina Ammar van Anti Racism Movement, een organisatie die opkomt voor arbeidsmigranten. ‘Andere gemeenschappen, zoals Filipijnse en Bengalese migranten, hebben te maken met hetzelfde probleem. Hun werkgevers stellen dat ze niet langer hun salaris kunnen betalen of überhaupt niks meer kunnen betalen en laten ze daarom gaan.’
En daarmee wordt ook ineens het leed zichtbaar dat doorgaans verborgen blijft in de raamloze dienstbodekamertjes van de Arabische Levant.
Op haar matrasje voor het Ethiopische consulaat vertelt de frêle Nestanet over het bemiddelingskantoor waar ze direct na aankomst in Libanon werd opgesloten, en waar ze daarna diverse keren van eigenaar wisselde. ‘Daar waren veel andere meisjes. Werkgevers keken in ons haar en naar onze tanden. Wie vaak werd teruggebracht, werd geslagen.’
Nestanet begon bij een familie die haar al gauw weer naar het kantoor terugbracht. ‘Ze wilden bij nader inzien geen christelijk meisje.’ Haar tweede bazin schreeuwde steeds. Ruilde haar ook in. ‘Op het kantoor vroegen ze alleen naar het verhaal van madame. Niemand luisterde naar mijn verhaal. Het was net alsof ik niet bestond.’ Bij de laatste familie, die haar vorige week op straat zette, rukten ze bij aankomst de ketting met een houten kruisje van haar hals die ze tot dan toe steeds had gedragen. ‘In de vuilnisbak.’
Nestanet stroopt haar linkermouw op. Laat zien waar ze zich vervolgens in haar pols heeft gesneden. ‘Toen moesten ze me wel naar het ziekenhuis brengen.’
Ze is niet de enige jonge vrouw die fysiek is getekend door haar jaren in Libanon. Helen, een 23-jarige vrijwilliger, zelf van Ethiopische komaf, trekt één van de meisjes voorzichtig een jas aan. Het gaat niet makkelijk, want haar lichaam lijkt bijna verstijfd. Stapje voor stapje begeleidt ze daarna een andere vrouw naar de bosjes om te plassen. ‘Ik heb haar gevonden op straat,’ zegt Helen. ‘Ze kon niet meer praten.’ Nu krijgt ze medicijnen en kan ze weer een beetje praten.
Zeven vrouwen die de afgelopen weken voor het Ethiopische consulaat werden gedumpt, zijn met ernstige psychische problemen opgenomen in een ziekenhuis. ‘Veel van hen hadden blauwe plekken en waren vermoedelijk slachtoffer van een vorm van geweld,’ zegt een betrokken hulpverlener van Artsen zonder Grenzen.
Genadeloze fuik
Libanon is voor deze meiden een fuik waar je wel in kunt, maar nauwelijks weer uit. Als hun verblijfsvergunning is verlopen, moeten ze aan de immigratiedienst een boete betalen van omgerekend circa 200 euro. Pech voor Mantewa, die in Libanon werd aangenomen om een oude man te verzorgen. Na zijn dood erfde ze over aan zijn zes kinderen, zoals dat hier gaat met dienstmeisjes. Daar ontstond discussie: was het echt nodig dat Mantewa geldige papieren heeft, of kon ze ook illegaal het huishouden doen?
‘We willen je graag helpen omdat je zo goed onze vader hebt verzorgd,’ had één van de zussen gezegd. Maar de anderen vonden dat niet nodig. Mantewa heeft daarom geen verblijfsvergunning meer en moet dus de boete betalen. Haar moeder, die in Ethiopië zorgt voor haar zoontje van nu 8 jaar, weet niet dat ze nu op de stoep van het consulaat slaapt. ‘Ze denkt dat ik gewoon nog werk. Ik heb haar altijd gezegd dat alles goed gaat.’
‘Die boetes zijn voor migranten onoverkomelijk en moeten van tafel,’ zegt hulpverlener Zeina Ammar. Zij wijst naar de opstelling van de Filipijnse ambassade, die de dienstmeisjes behandelt als de kwetsbare jonge vrouwen die ze zijn. Sinds eind vorig jaar, toen de economie in Libanon instortte, komen Filipijnse arbeidsmigranten die weg willen in aanmerking voor een gratis vlucht naar huis. Hun overheid betaalt alle boetes. ‘De Filipijnse autoriteiten zijn daarin een groot voorbeeld.’
Maar het Ethiopische consulaat geeft niet thuis. Het vliegveld van Beiroet is bovendien vanwege de coronacrisis nog minstens tot half juli gesloten voor alle gewone vluchten. En hoewel de aanblik van dakloze dienstmeisjes in Libanon een debat losmaakt over hervormingen van het kafalasysteem, lijkt afschaffing niet aan de orde. ‘De overheid wil het systeem liever hervormen dan afschaffen’, zegt Ammar. ‘Veel van de arbeidsbureaus zijn machtig en hebben een goede relatie met het ministerie van Arbeid.’
Druk van thuisfront
En ook voor sommige dienstmeisjes ligt de zaak genuanceerd. Yetemwork, die nu in een legergroen jasje kordaat flesjes water uitdeelt aan haar lotgenoten, zat de afgelopen vijf jaar opgesloten in een huis waar ze alleen op het balkon een frisse neus kon halen. Haar mobiele telefoon werd afgepakt. Ze werd om de haverklap geslagen. ‘Elke keer als ze vonden dat ik rommel maakte.’
Haar zus, die tot begin dit jaar ook dienstmeisje was in Libanon, maar van haar werkgever wel naar buiten mocht, kwam af en toe haar salaris ophalen – 250 dollar per maand – om op te sturen naar de familie in Ethiopië.
‘Volhouden en gewoon doorwerken,’ was steevast haar advies. En ja, Yetemwork was het daarmee eens. Hoe vervelend het ook is om huisslaaf te zijn in Libanon, het betaalt stukken beter dan het ongeschoolde werk in Ethiopië waartoe ze straks veroordeeld zal zijn.
Wat is het kafalasysteem?
Het kafalasysteem bestaat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie IOL in Libanon, Jordanië, Koeweit, Oman, Qatar, Bahrein, Saudi-Arabie en de Verenigde Arabische Emiraten. Onder het systeem is een arbeidsmigrant afhankelijk van zijn of haar ‘kafeel’ oftewel sponsor. De sponsor bepaalt of een arbeidsmigrant mag reizen, geld mag versturen en neemt bijna altijd het paspoort in beslag – al is dit laatste in Libanon officieel illegaal. Naar schatting werken 2,5 miljoen arbeidsmigranten in Arabische landen onder dit systeem.
De ILO benadrukt dat de arbeidsmigrant ‘volledig afhankelijk’ is van de sponsor voor onderdak en levensonderhoud. De arbeidsmigrant heeft geen bewegingsvrijheid en kan zijn werkgever vaak niet aanklagen bij problemen. In de Golfstaten en in Libanon is bovendien niet het ministerie van Arbeid, maar het ministerie van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor zaken omtrent kafalawerkers, wat hen nog kwetsbaarder maakt voor uitbuiting.
Kafalawerkers zijn niet alleen dienstmeisjes, maar werken ook in de bouw en in supermarkten. In het laatste geval wonen zij zelfstandig, maar liggen hun reisdocumenten bij een arbeidsbureau. In sommige landen, zoals Saoedi-Arabië, is de markt voor arbeidsbureautjes streng gereguleerd. In Libanon is er echter een wildgroei van dergelijke kantoortjes, die migranten invliegen vanuit Afrika en Azië, die daarvoor vaak hoge leningen aangaan die ze moeten terugbetalen met hun eerste maanden salaris.
(VK)