BOEK★★★½☆
In ‘Het geknetter in de sterren’ ontpopt Stefansson zich tot meesterverteller
In 2009 maakte Jón Kalman Stefánsson met zijn hartroerende ‘Hemel en hel’-trilogie de oerkracht van IJsland voelbaar. Zes jaar eerder liet hij in het pas vertaalde ‘Het geknetter in de sterren’ een naamloze jongen over de woeste getijden des levens vertellen. De IJslandse knul heeft net zijn moeder verloren en woont samen met zijn zwijgzame vader en diens nieuwe geliefde, die geheel onverwacht intrekt. De schrikbarende stiefmoeder doet de jongen wegvluchten in het denkbeeldige spel van tinnen soldaatjes, en in de verhalen die de grootmoeder vertelt over de vier generaties die aan zijn onstuimige bestaan zijn voorafgegaan.
Hoewel de kinderlijke rouw om een overleden moeder (‘Hopelijk is het onder de grond niet zo koud’) en de naar binnen gekeerde overlevingsstrijd van de 7-jarige dankzij de kleurrijke, licht absurde beeldspraak kunnen bekoren, zijn het vooral de terugblikken richting familiegeschiedenis waarin de lezer het liefst vertoeft. In de anekdotes over de nijvere overgrootvader en het hartverwarmende verleidingsspel tussen de ouders van het jongetje ontpopt Stefánsson zich als meesterverteller. Desondanks houden te groteske beschrijvingen het lezershart op afstand. De springerige compositie nodigt wel uit om pootje te baden, maar nog meer om in een omvangrijker epos te duiken.