BOEK★★★★½
In ‘Kallocaïne’ wordt het onheilspellende, apocalyptische visioen van een totalitaire toekomst misselijkmakend goed beschreven
Meer dan tachtig jaar geleden schreef Karin Boye (1900-1941), één van de meest onderschatte Zweedse dichteressen, dit dystopische meesterwerk, dat onterecht in de vergetelheid is geraakt. De chemicus Leo Kall fabriceert een waarheidsserum waarmee een totalitair regime afwijkende meningen en criminele voornemens kan opsporen. De vergelijking met ‘Brave New World’ van Aldous Huxley en ‘1984’ van George Orwell ligt voor de hand, maar ‘Kallocaïne’ lijkt meer op ‘Het proces’ van Franz Kafka en ‘Wij’ van Jevgeni Zamjatin, die de ontmenselijkende bureaucratie van respectievelijk Oostenrijk-Hongarije en de Sovjet-Unie als aanleiding gebruiken om thema’s als gerechtigheid, lichamelijkheid en dierlijkheid aan te boren.
Op dezelfde manier gaat Boye in dit boek over angst en vernedering op zoek naar wat ons tot mens maakt, zoals verbeelding, creativiteit, rebellie en liefde. Dit onheilspellende, apocalyptische visioen van een totalitaire toekomst is misselijkmakend goed geschreven, de levens van de personages zijn doorvoeld, en Boye etaleert een talig vernuft dat het hele boek lang blijft verrassen. In tijden waarin uw kleinste beweging wordt geregistreerd om gerichte advertenties op u los te laten, vertoont ‘Kallocaïne’ verontrustende gelijkenissen met onze wereld.