null Beeld

In memoriam Frank Vandenbroucke

Op de grote molen naar de top - en helaas weer even gezwind naar beneden tot, veel te vroeg, de meet in zicht kwam: in memoriam Frank Vandenbroucke.

Jan Antonissen

Vorige week overleed Frank Vandenbroucke in de Senegalese kuststad Saly. De omstandigheden waarin dat gebeurde, zijn nog altijd onopgehelderd. En dat hoort ook zo voor een renner wiens leven in het teken stond van chaos en mysterie. Zelfs na zeven Humo-interviews tussen 1995 en 2007, zelfs na een compromisloze 'Belga Sport'-documentaire: het raadsel blijft, ook voor ons. De fascinatie eveneens. Een afscheid aan de bleke atleet.

Vier weken geleden hadden we in Het Gebed Zonder Einde met hem afgesproken. Een café-restaurant, in de buurt van de Vooruit in Gent. Hij was op de afspraak, zij het een uurtje te laat - stiptheid was een straf voor hem. Maar geen probleem, Vandenbroucke was in blakende vorm: hij was vrolijk en vriendelijk. En hij zag er goed uit met zijn dure jeans, strak jack en wollen muts. Geen spoor van overtollige kilo's.

Het was veel te lang geleden dat we elkaar hadden gezien, en dus viel er veel te vertellen. Over het criterium in Bavikhove, waar hij in zijn zwarte trui meer applaus had gekregen dan Alberto Contador in zijn gele. Over de schandalige manier waarop een klasbak als Alejandro Valverde door het slijk werd gesleurd met loze dopinggeruchten. En over de Vuelta, die nu aan de laatste week was begonnen: de rit naar Avila stond nog op het programma. Avila liet Vandenbroucke niet los. Tien jaar geleden had hij daar zijn ultieme moment van glorie gekend: met de grootste versnelling reed hij in de klim naar de middeleeuwse stadsmuren iedereen uit het wiel. Op de fiets deed hij toen ongeveer wat hij wilde: één week lang was hij de beste renner van de wereld. En met de zegebloemen veroverde hij ook het hart van de mooiste vrouw, het Italiaanse promomeisje Sarah Pinacci.

Intussen was Sarah zijn ex. Na zeven turbulente jaren was ze met hun dochtertje Margaux naar Milaan teruggevlogen. Daar pendelde hij nu één keer per maand naartoe, om met Margaux te spelen. Ainsi va la vie. Maar die avond was er geen tijd voor gepieker - de curve van zijn gemoed liep omhoog. Het ging weer goed met hem, zei hij. En hij lachte. Hij bedoelde: het ging héél goed. Super. Vandenbroucke deed alleen in superlatieven. Hij had iemand leren kennen, en hij was tot over zijn oren verliefd. 'Ik voel weer vlinders in mijn buik! Dat is van Sarah geleden!' De hele avond lang kwamen en gingen de sms'jes op zijn mobieltje.

En hij had nog meer nieuws: hij ging binnenkort mee naar het WK in Mendrisio, niet als renner maar als columnist voor Het Nieuwsblad, de krant waarvoor hij ook al tijdens de Tour had gewerkt. Hij had net een contract met de hoofdredacteur getekend, zei hij. De afspraak was dat hij in het komende seizoen alle grote wedstrijden zou analyseren. Dat kostte hem geen moeite, want hij keek toch naar alles wat bewoog. En zo had hij er nog wat aan. Na een seizoen waarin hij als renner niks had verdiend, was het geld aardig meegenomen. 'Ik heb een mooie deal gesloten,' zei hij trots: 'Raad eens hoeveel?' - 'Duizend euro per column?' Dat was het arendsoog van VDB toch wel waard, dachten wij. Het was het enige moment van de avond waarop zijn gezicht betrok: het was een aanzienlijk lager bedrag. Even zag je hem twijfelen: 'Heb ik toch niet scherp onderhandeld?' Of erger nog: 'Is mijn marktwaarde zo diep gezakt?' Dat deed pijn, want eigenlijk wilde Vandenbroucke maar één ding in Mendrisio: koersen. In zijn hart was hij nog lang niet renner af.

Het laatste beeld van de renner Vandenbroucke is ook in Mendrisio genomen. Je ziet hem als een Fremdkörper in witte uitrusting met de tricolore selectie van bondscoach Carlo Bomans trainen: zogenaamd om Philippe Gilbert en Maxime Monfort te coachen, maar in werkelijkheid is hij zo blij als een kind dat hij nog eens in de buurt van de grote jongens mag komen. Het kwam zelfs niet in hem op dat het voorbij zou kunnen zijn. Hij was in between teams, maar er zou vast wel een nieuwe ploeg voor hem komen, dat kon niet anders, met zijn almaar stijgende vorm en zijn talloze proeven van herwonnen karaktersterkte.

Aan het einde van de week, zei hij, had zijn manager nog een afspraak met Marc Coucke geregeld. Eén of twee seizoenen bij Lotto, dat zou mooi zijn. Daar was hij zijn carrière begonnen, daar zou hij ook kunnen eindigen. Dan was de cirkel rond. Bij Lotto was hij indertijd wel als piepjonge prof met slaande deuren vertrokken. Groot schandaal! Trammelant tot op de Wielerbond! Wist hij dat nog allemaal? Vandenbroucke lachte smakelijk. 'Ik herinner me in elk geval nog de titel die toen boven mijn eerste grote Humo-interview stond.' Een sneer naar de toenmalige ploegleider van Lotto, zijn oom Jean-Luc Vandenbroucke: 'Het wielrennen is vergeven van de haaien, zei mijn oom altijd. Hij zei er alleen niet bij dat hij de grootste was.' Vandenbroucke lag in een deuk. 'C'était quand-même fort. Heb ik dat écht gezegd?'


Familiezaken

De Amerikaanse journalist Daniel Coyle legt het in zijn boek ‘Lance Armstrongs oorlog’ helder uit: wie een groot kampioen enigszins wil begrijpen, moet zich verdiepen in de – vaak getroebleerde – relatie met zijn vader. Dat geldt voor Lance Armstrong, Jan Ullrich, Eddy Merckx, maar zeker ook voor Frank Vandenbroucke. Vandenbroucke komt uit een wielergeslacht. Wat de Planckaerts voor het Meetjesland zijn, zijn de Vandenbrouckes voor Zuid-West-Vlaanderen – van bij de geboorte toegerust met het wielergen.

De vader van Frank, Jean-Jacques Vandenbroucke, was gék van de koers. Hij had een meer dan gewoon talent voor hardrijden. Alleen, hij had nog maar net zijn eerste profcontract getekend of het noodlot sloeg toe: zijn beide ouders stierven in enkele weken tijd. Als oudste zoon in het gezin verscheurde hij zijn contract om voor de andere kinderen te gaan zorgen. Wég wielercarrière!

Later heeft Jean-Jacques wel de weg gebaand voor zijn jongere broer Jean-Luc, die een goede prof werd – een excellente tijdrijder. En Jean-Jacques zélf werd later mecanicien. Zijn zoon Frank zei daarover in dat eerste Humo-interview: ‘Mijn vader heeft me leren koersen, en mij niet alleen. Hij heeft ook JeanLuc alles bijgebracht. Mijn vader kent misschien twee keer meer van de koers dan Jean-Luc.’

Niet alleen zijn broer Jean-Luc moest de stukgeslagen droom van Jean-Jacques verwezenlijken, ook zijn zoon Frank. Meer dan wie ook moest hij uitgroeien tot een goed renner. Correctie, goed was niet genoeg: een toprenner.

Al vanaf zijn vijfde zat Frank met zijn vader in het wereldje: wedstrijden kijken, met de renners op hotel gaan, oefentochtjes maken. Op zijn zesde had hij al een eerste racefiets op maat (een blauwe van La redoute, het team van Jean-Luc), op zijn twaalfde beklom hij zijn eerste col (de revard, twintig kilometer steil omhoog, het parcours van de Alpenklassieker). De jonge Vandenbroucke deed eerst aan atletiek: hij schitterde in het hardlopen – cross in de winter, 800 meter in de zomer – maar hij koos algauw voor de fiets. Op zijn veertiende reed de ranke atleet zijn eerste wedstrijd. Zijn tweede wedstrijd won hij. Hij had álles: het tengere maar pezige lichaam, de ijzeren wil en de ervaren entourage – hij was een wonderkind, gedoemd om te slagen. Voor zijn vader, zou hij later zeggen, was hij altijd meer een renner dan een zoon. Om zich van zijn liefde te verzekeren, moest hij presteren. En bij voorkeur: winnen.

Van jongs af aan was Frank Vandenbroucke ook op zichzelf aangewezen: zijn ouders waren voortdurend in de weer. Zijn vader als mecanicien on the road, zijn moeder als uitbater van de Hostellerie, thuis in Ploegsteert. Als Vandenbroucke later het verwijt kreeg dat hij een verwend nest was, steigerde hij: ‘Verwend ben je volgens mij als je met je ouders kerst en nieuwjaar viert; als je samen met vakantie gaat. Dat heb ik nooit meegemaakt. Ik was aan mezelf overgeleverd. Op mijn twaalfde ging ik vissen, van ’s ochtends vroeg tot een uur of acht ’s avonds: ik bepaalde zelf wanneer ik er genoeg van had.’

Een sukkelaar was hij allesbehalve, daarvoor was hij te slim. Hij trok zich uit de slag. Hij wist dat het de diepste wens van zijn ouders was dat hij een toprenner zou worden, en hij deed daar zijn voordeel mee: hij had ze in de tang. ‘Vanaf mijn dertiende was ik een rebel, en het ging almaar verder. Als ik zei: ‘Vandaag ga ik niet naar school’, dan ging ik niet. Om een toprenner te worden hoefde ik geen goede punten te halen.’

Frank kon zich alles permitteren want: hij won. Hij schoot naar de top. Na één jaar bij de junioren (tweeëntwintig zeges) ging hij meteen over naar de amateurs, waar hij bleef winnen – en ook bij de amateurs bleef hij maar één jaar. Hij was negentien toen hij zijn eerste profkoers won: de zevende rit in de Ronde van de Middellandse Zee, met aankomst op de Notre-Dame de la Garde in Marseille, een verraderlijke helling waar alleen de sterksten standhouden. Vóór Vandenbroucke won Moreno Argentin daar, na Vandenbroucke Gianni Bugno. De Gazzetta Dello Sport doopte hem ‘il bambino d’oro’, de gouden baby. Maar de baby werd algauw ongezeglijk.

De wil van Frank Vandenbroucke was wet. Dat leidde tot conflicten. Eerst bij Lotto, daarna bij Mapei. Hij vertrok met ruzie bij het beste team van de wereld, om bij Cofidis iederéén in zijn dienst te laten rijden. En hij haalde zijn gram: hij won Luik-Bastenaken-Luik 1999 door te demarreren op de plek die hij van tevoren had aangegeven. Hij overblufte de tegenstand, zijn zelfvertrouwen grensde aan overmoed.

Het was een sleutelmoment in zijn carrière en zijn leven, waarover we in november 2008 een ‘Belga Sport’-documentaire draaiden. Tijdens het draaien mocht hij graag vertellen wat voor toestanden het voor die Luik-Bastenaken-Luik in zijn hotelkamer waren geweest. Le bordel! In de nacht van zaterdag op zondag had hij ver over middernacht nog een wielspecialist laten komen om hem van het meest geavanceerde materiaal te voorzien. Zijn fiets moest getuned zijn als een formule 1-bolide. Daar liet hij met plezier zijn slaap voor. Al die flauwekul dat een koers in bed wordt gewonnen! Vandenbroucke flirtte met de grens, terdege beseffend dat daarachter de afgrond gaapte. Hij zocht het risico op.


Zwarte magie

En toen werd hij van doping verdacht, en liet zelfs zijn eigen ploeg hem vallen. Op slag was hij alleen: als hij niet won, was hij niemand. Hij verdween van de aardbodem, verdoofd door drank en drugs, en maakte kennis met een ander aspect van zijn erfelijke belasting, zijn aanleg voor depressie. Zijn vader kampte ermee, zijn grootvader ook.

Twee maanden later dook hij weer op voor zijn eerste comeback – de laatste succesvolle. De beschuldiging van dopinggebruik kon niet worden bewezen, en Vandenbroucke ging weer koersen. Hij droomde van een wereldtitel, maar hij piekte net iets te vroeg: in de laatste week van de Vuelta, kort voor dat WK, was hij ongenaakbaar. Daar palmde hij ook Sarah Pinacci in, door zijn overwinningen te voorspellen.

Wat daarna is gebeurd, is bekend: Vandenbroucke ruilde Clothilde Menu, de moeder van zijn dochtertje Cameron, voor Sarah in – tegen de wil van zijn ouders. En hij kwam nooit meer aan winnen toe, integendeel: hij verloor zich telkens opnieuw in de roes van pillen, cocaïne en drank.

Sarah, die in zwarte magie geloofde, voelde zich schuldig: door haar was de renner Vandenbroucke op drift geraakt. De pathetiek van al zijn mislukte comebacks was aan haar te wijten. Frank verweet haar ook, na een gerechtelijke huiszoeking, dat ze had nagelaten oude verboden producten in de vuilnisbak te kieperen.

Maar zo eenvoudig was het natuurlijk niet: de oorzaak van zijn neergang lag in de eerste plaats bij hemzelf. Het drama van Vandenbroucke was zijn talent. Het gemak waarmee hij vanuit de diepste ellende was opgestegen naar ongekende hoogten werd hem fataal: Frank Vandenbroucke verloor het vermogen zichzelf pijn te doen op de training. Hij ging ervan uit dat zijn motor veel minder kilometers hoefde te draaien. Hij kon zijn grenzen niet meer verleggen, hij teerde op zijn klasse, terwijl hij drommels goed wist dat het niet volstaat aan de top. En dat maakte hem bang, doodsbang. Zijn leven werd één lange vlucht vooruit.

Soms was het potsierlijk, de manier waarop hij onder zijn plicht als renner probeerde uit te komen. Die keer dat hij niet naar Parijs-Nice durfde, bijvoorbeeld, omdat hij ’s winters amper had getraind. Hij kon niet rijden, zei hij, hij was van de trap gelazerd en had daarbij zijn pols gebroken. De waarheid was dat hij zijn pols zélf had stukgeslagen om niet te moeten koersen.


Zelfhaat

De depressies volgden elkaar op, verscheidene keren probeerde hij zich van het leven te benemen, ook omdat hij na het vertrek van Sarah geen kant meer op kon. De verwijdering met zijn vader was te pijnlijk voor woorden: de man kon het niet aanzien hoe zijn zoon zijn talent vergooide. Had hij hem daarvoor al die jaren voorbereid op het mooie metier van coureur? En het ergste was: ook Frank zelf haatte er zichzelf om. Toen we voor ‘Belga Sport’ acht jaar later met hem naar Avila terugkeerden, vocht hij elke minuut van zijn verblijf tegen zichzelf: de confrontatie met het verleden was hard.

Het scherpst kregen we dat te zien aan de vooravond van ons vertrek, toen we met zijn allen iets gingen eten in de binnenstad. Het was een lange draaidag geweest, we hadden mooie beelden gemaakt, en in het interview had Frank zich – zoals altijd – à fond gegeven. Zonder compromis. De stemming aan tafel was uitgelaten, ook omdat het over voetbal ging. Vandenbroucke was een onvoorwaardelijke Anderlechtsupporter. Hij haatte het gebagger van de boeren van Club Brugge in de modder van Jan Breydel. En hij kon daar bijzonder beeldend over vertellen.

Lachend wilden we de zaak verlaten, toen de eigenaar Frank staande hield. ‘Vandenbroucke?!’ Een groter cadeau had hij ’m niet kunnen doen. De man herkende hem! Van acht jaar geleden! De bestorming van Avila! Hij riep het personeel uit de keuken erbij, en ook de laatste gasten in het restaurant moesten om onze laptop gaan zitten om nog één keer naar zijn verschroeiende demarrage te kijken. Vandenbroucke straalde. In trance keek hij naar de oude beelden van zichzelf. Hij sprak over zichzelf als was hij een ander. ‘Moet je die benen zien: zo mager en toch zo sterk. Niet te geloven! Het ging makkelijk. Véél te makkelijk.’

Het besef dat het voorbij was, was ondraaglijk voor Vandenbroucke. Hij kon er zich niet in schikken. Hij had andere aanbiedingen gekregen. Hij kon bijvoorbeeld wielermanager worden. uitstekend idee: hij las de koers perfect, kende iedereen in het wereldje en zijn radar in het sociale verkeer was scherp afgesteld: hij had een hoog emotioneel IQ. Alleen, die verslaving zat hem in de weg.

Hij kon niet stoppen met fietsen. Stoppen met fietsen was stoppen met leven. Zijn hele leven was altijd op fietsen gericht. En dat maakte hem bang. Hij was banger geworden voor het leven dan voor de dood.


De laatste kans

In Het Gebed Zonder Einde vertelde Frank Vandenbroucke hoe hij bleef hopen op een nieuwe, allerlaatste kans. Het kon nog niet voorbij zijn. Het mocht niet. Intussen putte hij kracht uit de kleine dingen des levens. Hij woonde eindelijk weer alleen, in een huis met drie verdiepingen in Zottegem. Hij zag Margaux elke maand in Milaan. Dat meisje adoreerde hem. En wat hij laatst van Cameron had gehoord, niet te geloven. Dat kind was een geboren atlete. Won elke veldloop waaraan ze deelnam. En nu had ze besloten met hardlopen te stoppen! Ze had een racefiets gekocht. Elke vrije minuut benutte ze om te koersen, dat was het enige dat haar nog interesseerde. Hij lachte: ‘Een Vandenbroucke, hè.’

Jan Antonissen

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234