In memoriam: Walter Becker (1950-2017), de man die het volk leerde dat popmuziek best wat méér mocht zijn
Toen ik dertien was kocht ik op de markt in het Hollandse provinciestadje Axel met moeizaam bij elkaar gespaard zakgeld vier elpees die mijn leven zouden veranderen: ‘Viva’ van Roxy Music, ‘David Live’ van David Bowie, ‘Rock ’n Roll Animal’ van Lou Reed en ‘Can’t buy a thrill’ van Steely Dan. Die laatste enkel omdat ze 5 gulden minder kostte en omdat de bizarre hoes ervan me intrigeerde.
Die zomer was ik nog het meest hooked aan Steely Dan. Ik kocht wat later ook ‘Aja’ en ‘Gaucho’, nog wat later alle andere cd's. Dat ik niet zonder kon, wordt bewezen door het feit dat ik, stel ik vandaag verwonderd vast, alleen al over 11 (!) exemplaren van ‘Gaucho’ beschik, gekocht op diverse reizen als ik weer ‘ns geen week zonder shot Steely Dan kon. Ik kon niet geloven dat er neanderthalers waren zoals The Ramones die er vrede mee hadden om moedwilig monotoon gedram af te scheiden, alsof er iets mis was met kamerbrede, inventieve, glorieuze arrangementen. Als de Ramones in flets en perspectiefloos zwart/wit speelden, deden de gesofisticeerde semi-genieën van Steely Dan dat in widescreen technicolor 3D: ‘FM’, ‘Peg’, ‘Josie’, ‘Babylon Sisters’, ‘Hey nineteen’, ‘My rival’, ‘Deacon Blues’, ‘Jack of Speed’, ‘Do it again’, ‘Reelin’ in the years’, ‘Ricki don’t lose that number’, ‘Haitian Dicorce’… Wat een pracht!
Een paar jaar later toen ik in Londen de eerste punkconcerten zag, bleef ik thuis stiekem genieten van de elegante verfijning van Steely Dan. Walter Becker en Donald Fagen leerden me niet enkel dat popmuziek meer, nog meer kon en mocht zijn dan amper gestileerd lawaai en refreinen van anderhalf woord die, om genoeg platen te verkopen, ook de dommere muziekliefhebber moesten kunnen bekoren. Samen met hun vriend en verwante geest Frank Zappa leerden ze me wat ironie was en understatement en tongue in cheek. En hoe een intro méér kon zijn dan one-two-three-go!
Het was alsof Duke Ellington en de Beatles en Charlie Parker en Claude Debussy samen de soundtrack bij de beste aflevering van Monty Python brouwden. Becker en Fagen waren East Coast kids die mee de West Coast sound zouden bepalen.
Ik zag Steely Dan pas jaren later voor het eerst live, in Madison Square Garden, op hun eerste tournee sinds twintig jaar. Ik schaam me te zeggen en ik zal altijd betreuren dat ik toen de helft van dat concert heb gemist: ik dommelde in wegens terminale jetlag. Toen ze wat later in Vorst Nationaal speelden, typeerde het hysterische gekrijs van een vrouw naast me de sfeer: ‘HIER HEMMEKIK TWINTIG JOAR OEP GEWACHT!!!’
Een slimme promotor had Becker en Fagen er eindelijk van kunnen overtuigen dat touren in 1993 vele malen comfortabeler en lucratiever was dan touren in 1972 (wie wil weten hoe dát was, kan een glimp van dié sfeer horen in de intro van de live versie van ‘Bodhisattva’ als de apestonede presentator van dienst Steely Dan introduceert bij een overduidelijk ook apestoned publiek). Na lang aandringen hapte Becker toe ‘om te weten te komen hoe ‘Babylon Sisters’ live zou klinken’.
Sindsdien kregen Becker & Fagen er niet genoeg van: het ooit podiumschuwe duo tourde nog vijftien keer. Hun concerten boden altijd iets speciaals: ze traden op aan de Grand Canyon. De ene avond in het Beacon Theatre speelden ze de integrale ‘Aja’, een andere tijdens een residency in Las Vegas de integrale ‘Gaucho’ of ze hielden een avondje ‘U vraagt, wij spelen’ met obscure verzoeknummers van fans. Ik zag hen ook nog in een kleine zaal in, of all places, Luzern, Zwitserland, een héérlijk concert met een voor één keer uitgelaten en zeer grappige Walter Becker, die anders amper iets zei.
Becker was volgens Fagen ‘een cynicus’ en volgens saxofonist Cornelius Bumpus (ongetwijfeld ingehuurd mede omwille van zijn naam) ‘ontplooide Walter zijn snedige humor enkel backstage’. Hij was een jazznerd die diep in z’n hart een vracht Grammy’s waardeloos vond, vergeleken met één op een rommelmarkt in Brooklyn gescoorde obscure jazzy 78 toerenplaat. Becker was de man die tijdens zijn inhuldiging in de Rock ’n Roll Hall of Fame geen navelstaarderige speech hield maar slechts een vraag stelde ‘Oké, jongens: wie was de eerste drummer van Frank Zappa’s Mothers of Invention?’ De hoesnota’s van hun cd ‘Alive in America’ bestaan uit een verwarde fax van Becker die zijn manager belooft om de hoesnota’s af te werken. Een loze belofte.
Het was Becker die silly wedstrijden hield als: ‘1st place in the ‘What are Donald and Walter really like?’ category: ‘They’re really weird, man. They were probably abducted by aliens years ago. Yeah, that would explain it.’ De eerste prijs in de categorie ‘Best Tour Recipy’ was een ellenlange beschrijving van hoe een blik chili con carne te openen.
Het dankwoord in de hoesnota’s is meestal een saaie en voorspelbare opsomming van God tot de advocaat van de ster in kwestie. Hier is dat van Becker: ‘Walter would like to thank Mark Twain, Thomas Alva Edison, Charles Yardbird Parker, Leo Fender, Captain Cook, Adam and Eve…’
Ik las toevallig recent ‘Eminent Hipsters’, de dagboeken/mémoires/essays van Donald Fagen, een boek dat, typerend, meer over jazz, psychologie, politiek en Fagens jeugd gaat dan over zijn core business Steely Dan. Toch is het vreemd dat Fagen daarin amper iets over Walter Becker schrijft – vooral de dagboekfragmenten van op tournee suggereren dat ze naast het podium nog amper iets sámen deden.
Eind mei speelde Becker z’n laatste concert in Greenwich, Connecticut. Op de twee coast to coast-superconcerten in juli (benijdenswaardige line-up: Eagles, Fleetwood Mac, Steely Dan, Doobie Brothers, allemaal op één evenement!) bleek hij afwezig, volgens Fagen herstelde hij van ‘een kleine ingreep’.
Walter Becker werd amper 67 jaar oud. Merkwaardig is dat over Beckers doodsoorzaak door alle betrokkenen in alle talen wordt gezwegen. Fagen laat wel doorschemeren dat zowel hij als Becker in psychiatrische behandeling waren geweest en nog steeds een vracht medicijnen namen tegen al dan niet vermeende kwaaltjes (‘paranoia, paniekaanvallen, slapeloosheid, antidepressiva…’). En Becker, die een miserabele jeugd had in een gebroken gezin, was een tijdlang verslaafd aan heroïne – in 1980 stierf zijn vriendin aan een overdosis in zijn appartement, een goor incidentje dat je nooit met Beckers beschaafde, verfijnde highbrow muziek zou associëren. In later jaren werd Becker een excentrieke kluizenaar, en blijkbaar sluiten talent en intelligentie en succes enerzijds en verslaving en isolement anderzijds elkaar niet uit.
Walter Becker was een van de zeldzame popmiljonairs die nooit een vadsige bourgeois is geworden. Ver van de paparazzi leidde hij op Maui (Hawaii) het anonieme bohémien leventje van een beach bum. Onverwacht maakte hij twee goeie solo cd's – zijn ‘Book of Liars’ was een van de beste songs van de late Steely Dan. Becker was ook de man die Rickie Lee Jones ontdekte en haar eerste plaat producete.
In een korte brief liet Fagen verstaan dat hij ‘de muziek van mijn vriend en ik levend wil houden, zolang ik leef’. Concreet: Fagen zal blijven touren, zoals Eagles blijven touren zonder Glenn Frey. Maar de échte Steely Dan is dat niet meer, ook al is Fagen de stem van de groep en zong Becker live slechts een of twee songs. Ik ga toch kijken in de Londense 02 in oktober. België doet Steely Dan niet aan, hier valt niet genoeg te verdienen en tijdens hun laatste passage in Vorst Nationaal was, begrijpe wie kan, de zaal niet uitverkocht.