BOEK★½☆☆☆
In ‘Monster’ treffen we een braakland van suffe zinnen en een stoet van platitudes
Een man rouwt om zijn vrouw, die in een auto-ongeval tot vleesbrij werd herleid. Wie smult van termen als ‘vleesbrij’ kan zich als op een bacchanaal verzadigen met het vierde boek van Roderik Six. Het zuipende, rancuneuze, vuilgebekte hoofdpersonage wentelt zich in een poel van bitter cynisme waaruit enkel een ‘ocharme ik’ opstijgt, en die – behalve zijn libido – volledig door walging vergiftigd lijkt.
Het is een dun boekje. Met korte hoofdstukken. En veelal korte zinnen. Wie weet trachtte Six het triumviraat van de uitgepuurde vertelling (Catherine Lacey, Jesse Ball, Cynan Jones) achterna te lopen, maar zijn slordig snoeiwerk verkwist de beoogde magnetische fascinatie en laat enkel een braakland over met suffe zinnen als: ‘Ik ben hier en zij is nergens. Toch wou ik dat ik bij haar was.’
Qua beeldspraak vergaart Six – behalve enkele originele voltreffers – een stoet van platitudes waarbij je vaak halverwege de rest van de zin kunt aanvullen. Bovenal is ‘Monster’ dermate volgeklad met gitzwart zelfbeklag dat de eigenliefde van de rouwende de liefde voor de vrouw om wie hij treurt compleet overvleugelt. Zo blijft er voor de welwillende lezer geen stipje over om met medeleven in te kleuren. De ware meerstemmige, veelkleurige rouw verdient zoveel beter.