Jeanette Winterson - De Schemerpoort
Het oeuvre van Jeanette Winterson moet qua grilligheid niet onderdoen voor de weerkaarten die Frank Deboosere dezer dagen bovenhaalt. Na enkele autobiografische romans, kinderboeken en zelfs het occasionele sciencefiction-uitstapje, durfden wij alvast geen geld meer verwedden op haar volgende zet.
Maar goed ook: ‘De Schemerpoort’ (Atlas Contact) is een verrassend ouderwets gruwelverhaal geworden, een aardedonkere mix van historische en griezelroman.
Al duurt het even voor die duisternis invalt. Winterson begint haar roman teleurstellend conventioneel, met een uitleggerige proloog over het middeleeuws traktaat waarop ze haar verhaal baseerde. Daarna schakelt ze gelukkig prompt van eerste naar vijfde versnelling. Bestemming: het grimmige Lancashire, ‘het woeste deel van het noordelijke ongetemde’, midden zestiende eeuw.
Al wie zich schuldig maakt aan ‘paperij of hekserij’, twee even grote zondes voor koning James I, weet zich er niet veilig. De rijke, voor haar tijd flink geëmancipeerde Alice Nutter trekt zich daar weinig van aan, hoewel ze banden heeft met beide. Op haar landgoed huist de familie Demdike, een groepje gajes dat zichzelf tot volgelingen van Satan heeft uitgeroepen, én ze verstopt ook nog eens een katholieke priester in haar bed.
In een vreemde buiteling in het verhaal duikt plots William Shakespeare op, met wiens ‘Macbeth’ Wintersons laatste wel wat gemeen heeft. Niet alleen – spoiler alert! – gaat iedereen dood, ook het magische sfeertje van ‘Macbeth’ zweemt door ‘De Schemerpoort’.
Met de figuren in cape, brieven die door de kamer zweven en haardvuren die plots uitdoven nestelt Winterson haar verhaal ook overtuigend in de traditie van de gothic novel. Maar wat de lezer pas echt de stuipen op het lijf jaagt, is de akelig realistische manier waarop ze de middeleeuwse gruwel van foltering en kerkers beschrijft.
Geen strandliteratuur dus, de nieuwe Winterson. Wel een tijdloos griezelverhaal om diep onder de lakens te lezen. En daarna het licht aan laten.