Julian Barnes - De man in de rode mantel
Ruim 35 jaar nadat hij in ‘Flauberts papegaai’ de 19de-eeuwse Franse literatuur heeft ontleed aan de hand van kleurrijk gevogelte, neemt Julian Barnes de Franse kunst en cultuur uit die periode onder de loep.
Nu doet hij dat via ‘Dr. Pozzi at Home’ van John Singer Sargent, een bijna monochroom scharlakenrood schilderij uit 1881 dat in de National Portrait Gallery in Londen hangt. Toen de Britse schrijver in 2015 oog in oog kwam te staan met het portret van de Franse chirurg, gynaecoloog en societyfiguur Samuel Jean Pozzi, werd hij niet alleen getroffen door het dieprode gewaad, maar vooral ook door de man die het draagt. Andere bezoekers zouden die eerste nieuwsgierigheid bevredigd hebben door even in de catalogus te neuzen, maar Barnes ging iets verder om te weten te komen wie Pozzi precies was. Het resultaat is evengoed een portret, niet alleen van een man, maar ook van zijn kunstzinnige en kunstminnende vrienden en van de woelige tijd waarin ze leefden.
Strikt genomen is ‘De man in de rode mantel’ een biografie, maar wie Julian Barnes een beetje kent, weet dat hij geen strikte zinnen schrijft en dat hij zich al helemaal niet in strikte zin laat lezen. De 73-jarige schrijver, die in 2011 de Bookerprijs kreeg voor ‘Alsof het voorbij is’, schetst Pozzi’s leven als een literair lappendeken met stof uit nieuwsberichten van die tijd, anekdotes, brieven, dagboeken en memoires van tijdgenoten. Hij hanteert voetnoten noch bibliografie, maar bedient zich wel van dezelfde soort bronnen als andere biografen. Alleen gebruikt de geboren verteller ze ook voor een speelse bespiegeling over de onvermijdelijk met twijfels omgeven discipline. Wie anders dan Julian Barnes zou een biografie afronden met een opsomming van ‘dingen die we niet kunnen weten’? En wie anders dan Julian Barnes zou zich in dat lijstje afvragen of gynaecologen betere minnaars zijn? Om er vervolgens aan toe te voegen dat hij beseft dat zo’n uitspraak ‘klinkt als een tekst op een bumpersticker’.
Met Samuel Jean Pozzi als scharlakenrode draad komt Barnes uit bij figuren als Sarah Bernhardt, Oscar Wilde, Marcel Proust, Auguste Rodin en enkele minder bekende persoonlijkheden uit de periode tussen de Frans-Pruisische Oorlog en WO I die later – ‘Dat soort schitterende benamingen wordt altijd pas achteraf bedacht’ – de belle époque zou gaan heten. In ‘De man in de rode mantel’ spreekt een schrijver die zich onbeschaamd overgeeft aan zijn eigen passies en interesses. Barnes gaat uitgebreid in op Joris-Karl Huysmans’ essayroman ‘Tegen de keer’, de dagboeken van de gebroeders De Goncourt en de kleinzielige karaktertrekjes van graaf Robert de Montesquiou-Fézensac. Hij illustreert zijn boek met prentjes uit de ‘Célébrités contemporaines’-reeks die je destijds gratis kreeg als je bij kruidenier Félix Potin een reep chocolade kocht, en hij behandelt het dandyisme en de pre-Twittergewoonte om publieke meningsverschillen voornamelijk met duels te beslechten. Met terzijdes over het Britse en Franse chauvinisme, lakse wapenwetten en de 19de-eeuwse wapenlobby legt Barnes parallellen met de eigen tijd zonder die de lezer onder de neus te wrijven. De commandeur in de Franse Orde van Kunsten en Letteren bezit de zeldzame gave om zijn eruditie in droge Britse humor te verpakken.
Dat Julian Barnes zich bij zijn tocht door het artistieke en literaire leven van het Parijs van het fin de siècle weleens naar plekken laat voeren waar de weinig francofiele lezer hem niet per se wil volgen, zij hem vergeven. Uit zijn roman ‘Een geschiedenis van de wereld in 10 1⁄2 hoofdstuk’ konden we al leren dat hij zelfs vanuit het standpunt van een houtworm vermakelijk kan vertellen. Hetzelfde speelse intellect waarmee hij de wereldgeschiedenis vrolijk samenvat, maakt ‘De man in de rode mantel’ ook aantrekkelijk voor wie bij Franse cultuur doorgaans alleen maar aan druiventeelt denkt.