Julian Barnes - Het enige verhaal
We willen altijd weer weten wat liefde is. Liefde is: een systeem om ervoor te zorgen dat iemand na het neuken ‘Schat’ tegen je zegt.
Het is maar één van de definities – een weinig romantische versie – van Julian Barnes in zijn grote, decennia overspannende onderzoek naar de moderne liefde. Hij bracht verslag uit in de romans ‘Talking It Over’ (1991) en de sequel ‘Love, etc.’ (2000), vertaald als ‘Trioloog’ en ‘Liefde, enz.’ In beide gevallen liet hij drie personages afwisselend de lezer toespreken: Gill, Stuart en diens vriend Oliver; Gill wisselt de één voor de ander. In zijn jongste roman ‘Het enige verhaal’ zet Barnes zijn liefdesenquête voort, maar deze keer beperkt hij zich ertoe het fenomeen te beschrijven vanuit het perspectief van één personage. Barnes is inmiddels 72, en ook dat personage, Paul, is oud genoeg om zich ‘aan de andere kant van het leven’ te weten.
Elk leven heeft één verhaal dat ertoe doet, dat is de openingszet, en Paul vertelt het zijne. Barnes is zo vriendelijk het in een krantenkop samen te vatten: ‘TENNISCLUBSCHANDAAL: HUISVROUW, 48, EN LANGHARIGE STUDENT, 19, GEROYEERD WEGENS ROLLEBOLLEN’. Catchy boventitel: ‘IEMAND NIEUWE BALLEN?’ Zij heet Susan, en ze heeft een bullebak van een man (tweede keuze, de eerste is dood) die haar frigide heeft verklaard en uit het bed verbannen. Ze is een vrolijke, nonchalante natuur en het wordt wat met de jonge Paul, die ze op het tennisveld van een Londens voorstadje heeft ontmoet. De club royeert de twee, maar ze volharden in het schandaal en verkassen naar een huis in Londen; Paul studeert er rechten. Ze blijven een jaar of tien, twaalf samen – we hebben het dan grofweg over de sixties.
Paul is een man die leeft van en voor observaties en herinneringen. Wat hij zich herinnert, is soms mager of vaag, soms is een herinnering heel precies. In ieder geval, zijn herinneringen zijn het enige wat we als lezer aangereikt krijgen, en de obsessieve herhalingen moeten we erbij nemen. Terwijl hij verslaafd is aan haar, raakt zij verslaafd aan de drank. Waarom ze drinkt, daar kan hij de vinger niet op leggen. Er schuilt een paniek in haar, heeft hij geleerd, maar waar komt die paniek vandaan? Hij moet gadeslaan hoe Susan met de jaren vanbinnen verandert, hoe een drab van woede, frustratie en wantrouwen zich in haar naar boven werkt. En ze hebben intussen de verdrietigste seks van allemaal: verdrietige seks.
De roman wordt er ook wat verdrietig van, en Barnes lijkt gaandeweg minder uit op spitse formuleringen dan bij de aanvang, maar ook als de geestigheid afneemt, is er nog genoeg fijnmazige observatie om zich op te verlekkeren.
De eerste liefde is bepalend voor het leven, die idee heeft Barnes al eerder geopperd, en voor Paul geldt ze zeker. Nadat hij Susan aan haar familie heeft ‘teruggegeven’, opteert hij zelf voor ‘minder voelen’. Hij gaat vaste relaties uit de weg, cultiveert een bestaan vol aangename sleur, iets wat hem eerst in het buitenland lukt, vervolgens ook in een melkfabriek in Engeland. Zijn bestaan kent geen pieken meer, de roman overigens ook niet. Susan drinkt zich verder uit het geheugen (toch weer een fraaie formulering van Barnes), en terwijl zij in een waas leeft, wordt ook zijn liefde wazig. Aan haar sterfbed houdt de vraag hem bezig of hij nog genoeg benzine heeft voor de terugweg. Evengoed blijft hij zich het hoofd en het geheugen breken over zijn enige verhaal. Was die relatie al dan niet te vermijden? Hoe groot was het belang van hun voorgeschiedenis, van zijn jeugdige leeftijd?
En wat leren we uiteindelijk over de liefde? Paul heeft een schriftje waarin hij voorlopige waarheden over dat fenomeen noteert, en daarna doorhaalt. Dit is er eentje dat diverse inspectierondes trotseert: ‘In de liefde is alles waar en tegelijk niet waar, het is het enige onderwerp waarover onmogelijk iets absurds kan worden gezegd.’ Maar ook dit blijft staan: ‘Het is beter om te hebben liefgehad en verloren, dan om helemaal nooit te hebben liefgehad.’