Julian Barnes - Het tumult van de tijd
Kerst valt bijzonder vroeg dit jaar, want daar is de nieuwe roman van Julian Barnes al, vorig jaar nog goed voor een plaats in onze top 10 van Grootste Schrijvers Van Deze Tijd. ‘Het tumult van de tijd’ (voor één keer klinkender dan de Engelse titel ‘The Noise of Time’) is zijn eerste roman sinds ‘Hoogteverschillen’, het prachtige kleinood waarin hij de krater die de dood van zijn vrouw sloeg, in kaart bracht.
Ook zijn nieuwste (Atlas Contact) draagt Barnes, over de grenzen van de dood heen, op ‘aan Pat’. ‘Het tumult van de tijd’ bezit gelukkig meer dan voldoende slagkracht om die moeilijke overtocht te maken.
Het ‘tumult’ uit de titel verwijst naar de woelige periode vlak voor, tijdens en na het bewind van Stalin in Rusland. Een periode waarin Barnes’ eigen metier, het schrijverschap, erg te lijden had onder het juk van de politiek, en kunstkritiek (ha!) nog verregaande, want levensbedreigende consequenties kon hebben. De bekendste componist die afwisselend door de Sovjet-Unie werd gedoogd, verguisd, verboden en opnieuw in ere hersteld, was Dmitri Sjostakovitsj. Over Sjostakovitsj werd al veel geschreven, maar Barnes zou Barnes niet zijn als hij diens levensverhaal niet meteen aanwendde om zinnige dingen te zeggen over kunst, politiek en het wankele leven op de grens daartussen. Sjostakovitsj stond al tijdens zijn leven bekend als een bange man – een briljante componist weliswaar, maar ook iemand die, buiten de zekerheid van notenbalken en toonafstanden, wat verloren liep in het leven.
In drie secuur afgelijnde hoofdstukken brengt Barnes Sjostakovitsj’ armworstelingen met de Staat in beeld. Aanvankelijk lijkt ‘Het tumult van de tijd’ associatief en warrig geschreven. De roman begint met een snel tollende carrousel van fragmentarische herinneringen. Wanneer die eenmaal tot stilstand komt, gaat de ijzeren interne logica van Barnes’ verhaal bovendrijven. Op zoek naar oorzaken, nulpunten en openingsakkoorden begint de schrijver met de opvoering van één van Sjostakovitsj’ opera’s in het bijzijn van Kameraad Stalin in 1936. In deel twee flitst het meteen naar 1948, vijf jaar voor Stalins dood en ruim drie jaar na WO II. Ook dat is typisch Barnes: zijn interesse ligt bij de rimpels die de golf van de geschiedenis slaat, eerder dan bij de golf zélf. En toch, zeldzaam is de schrijver die zich zo soepel tussen de plooien van de wereldgeschiedenis beweegt. De manier waarop Barnes de hele Sovjetperiode vat, en dan vooral de absurditeit ervan, getuigt van grote klasse. ‘Russisch zijn was pessimistisch zijn; Sovjet zijn was optimistisch zijn. Daarom was het woord Sovjet-Russisch ook een contradictio in terminis.’ Al blijft Barnes in de eerste plaats een taalkunstenaar. Ook ‘Het tumult van de tijd’ staat bol van de aforismen die u zo op een kussen kunt borduren: ‘Het is ons lot om op oudere leeftijd te worden wat we in onze jonge jaren het meest hebben verfoeid.’ De toon van de roman als geheel is opvallend pessimistisch, al eindigt Barnes wel op een positieve noot. Het enige waarop een kunstenaar kan hopen – ook buiten de dwangbuis van een dictatoriaal regime – is dat zijn werk ook na zijn dood mag verderleven.
Barnes heeft in dat opzicht niets te vrezen: geen schrijver die zo achteloos de individuele tragedie kan koppelen aan de universele. Geen schrijver ook, die het meer verdient om een groot publiek te bereiken.