Kevin Morby in de AB: tussen predikant en circusclown door ★★★★☆
Bestaat er zoiets als seculiere gospel? Jazeker, en het wordt dezer dagen in gulle porties verstrekt door Kevin Morby. Op zijn nieuwe plaat, ‘Oh My God’, bewijst de Amerikaan dat zelfs ketters spiritueel kunnen zijn. ‘s Mans concert in de AB was er dan ook één met een rare liturgische inslag.
Morby, een 31-jarige Texaan die vanuit Kansas City opereert, heeft al vaker Europese podia aangedaan. Telkens worden de zalen groter en komt er meer volk opdagen. Een groentje kun je hem dus niet meer noemen. Vier jaar platen lang plukte hij aan de bas bij het New Yorkse noisefolkgezelschap Woods, vervolgens speelde hij garagerock met The Babies, waartoe hij een alliantie aanging met Cassie Ramone van de Vivian Girls, en sinds 2013 probeert hij het als kleine zelfstandige. Op zijn vijf langspelers bewandelt hij een middenweg tussen Bob Dylan, Lou Reed en de jonge Leonard Cohen.
Het onlangs verschenen ‘Oh My God’ is zijn eerste conceptplaat, maar leid uit de titel vooral niet af dat Kevin Morby op een dieet van wijwater en hosties leeft. Op een gebed zal je hem niet gauw betrappen. Wél is hij gefascineerd door religieuze iconografie en de impact van godsdiensten op de samenleving. Zo is ‘Oh My God’ een kreet die te pas en te onpas en in uiteenlopende contexten wordt geslaakt. Op Morby’s jongste werkstuk is het een steeds terugkerende mantra, net als dat andere gospelcliché, ‘Carry me home’. Volgens de zanger is geloof datgene wat ons menselijk maakt. Je hoeft dus heus niet in de heer te zijn om op zoek te gaan naar de kern van religieuze devotie. Tegelijk vergelijkt Kevin Morby Christus doodleuk met een cowboy. Voorts is hij van oordeel dat ‘nothing is sacred’ en ‘time’s a funny motherfucker’, zinsneden die je in het oeuvre van The Blind Boys of Alabama of Mahalia Jackson node zult tegenkomen.
Morby (voor de Flair-lezers onder ons: hij deelt de sponde met Katie Crutchield, de getalenteerde liedjesschrijfster die muziek maakt onder het pseudoniem Waxahatchee) legde de kiem voor ‘Oh My God’ toen hij, geschokt door de terroristische aanslagen op Le Bataclan in Parijs, het nummer ‘Beautiful Strangers’ schreef. Het staat op geen van zijn lp’s, maar werd in Brussel niettemin op verrukte herkenningskreetjes onthaald. De microfoons waren met rozen versierd en op het podium had Morby nepwolken laten aanbrengen, wat de indruk moest scheppen dat de zanger en zijn zes begeleiders zich ‘above the weather’ bevonden. Uit een recent interview vernamen we dat hij, ondanks zijn vliegangst, de meeste van zijn teksten in vliegtuigen schrijft: “Op grote hoogten wordt alles kristalhelder en als je je op je kwetsbaarst voelt, kom je dichter bij je essentie. Boven de wolken ben je eigenlijk al in de hemel: it’s a weird, safe kingdom”. Vandaar al die witte rockwool. Wat artiesten al niet doen om zich tijdens tournees op hun gemak te voelen.
In zijn zwarte pak met kruisen op de revers, brandende kaarsen op de broekspijpen en, in grote rode letters ‘Oh My God’ op de rug, oogde Kevin Morby als een kruising tussen een predikant en een circusclown. Ondanks zijn uitgebreide band koos hij voor een spaarzame instrumentatie, waarbij de nadruk vooral op de minimalistische bijdragen van de saxofonist, toetsenman, backingzangeres en op de snijdende gitaar van Sam Cohen kwam te liggen. Het was alsof Morby zijn gezellen de opdracht had gegeven zo weinig mogelijk te spelen en de songs dermate te zandstralen tot enkel hun skelet overbleef.
De set werd aangesneden met de ouderwetse doowop van ‘Congratulations’, maar ‘Hail Mary’ en het bedachtzame ‘Oh Behold’ hadden meer weg van outtakes uit ‘Blonde on Blonde’, terwijl het in briefvorm gestelde ‘Savannah’ een jazzy Velvet Underground suggereerde. ‘Piss River, een verklankte koortsdroom, en het druilerige ‘Seven Devils’, waarin Kevin Morby zo zacht speelde dat hij amper de snaren aanraakte, groeiden alras uit tot hoogtepunten. Af en toe maakte de soberheid echter plaats voor exuberantie, zoals in ‘OMG Rock’n’Roll’, stuwende glamrock met een knipoog naar T. Rex en een gitaarsolo die herinnerde aan de capriolen van Phil Manzanera bij de vroege Roxy Music. In ‘No Halo’ mochten de toeschouwers dan weer voor de flamenco-achtige handclaps zorgen.
Hoewel het grootste deel van de set in het teken stond van de nieuwe plaat, liet Kevin Morby naar het einde toe ook enkele oude bekenden uit. ‘City Music’, begonnen met ragfijne gitaren uit het universum van The Allman Brothers, kwam halverwege in een woeste stroomversnelling terecht. Een soortgelijk procedé werd toegepast in ‘Dry Your Eyes’: zacht wiegend beginnen, daarna alle remmen losgooien en de volumeknop resoluut naar rechts draaien. De nummers uit ‘Singing Saw’ bleken, naar de publieksreacties te oordelen, zelfs nog méér in de smaak te vallen. Uitsmijter ‘Dorothy’ leek zowaar op een oud lief dat, nu ze een ander toebehoorde, nog bekoorlijker was geworden.
De enige bis, de bezwerende titeltrack uit Morby’s debuut ‘Harlem River’, behoort al jaren tot onze persoonlijke favorieten, maar ging dit keer helaas gebukt onder een iets te zware lading barok en kitsch. Meteen het enige schoonheidsfoutje van de avond. Want als Kevin Morby in de AB één ding duidelijk maakte, was het wel dat hij hard op weg is een Grote te worden. Naar het schijnt is zijn volgende plaat al ingeblikt. Dat belooft.