Koppensneller Herman Brusselmans: 'Kunstenaars in de knoei'
De kwestie is dat de meeste kunstenaars gepatenteerde luieriken zijn.
undefined
‘De ondertitel luidt: ‘Alarmerende cijfers tonen aan dat de meeste artiesten moeten bijklussen om rond te komen.’ Tja, wat zou je willen, de meeste artiesten zijn dan ook het zout op een patat niet waard. Iedere aap op rolschaatsen kan zich een artiest noemen, bijzonder slechte kunstwerken produceren en dan klagen dat geen blinde hond die wil aanschaffen. Als ‘artiesten’ worden beschouwd: beeldende kunstenaars, schrijvers, muzikanten, filmmakers en striptekenaars.
Zelf zou ik aan dat rijtje willen toevoegen: vuurspuwers, paaldanseressen, mimespelers, uitvoerders van balletje-balletje, coureurs op éénwielers en pipo’s die een gaskachel op hun neus kunnen laten balanceren. Het zijn vooral de mimespelers die weinig à niets verdienen, omdat ze onuitstaanbare klootzakken zijn, wier mime de toeschouwer alleen maar jeuk aan z’n hol, hyperventilatie en moordlust bezorgen. Het valt trouwens op dat mimespelers praktisch nooit vrouwen zijn. De meeste kunstenaars zijn sowieso mannen.
Dat komt omdat vrouwen wel wat beters te doen hebben dan halfgare schilderijtjes kladderen, kutboeken schrijven, op een abominabele manier drummen bij een afgrijselijke rockgroep of debiele strips tekenen en voorzien van een scenario om op te schieten. Vrouwen hebben immers een vent om voor te zorgen, kinderen om te knuffelen, een hond om uit te laten en een dakgoot om te ontdoen van herfstbladeren, en ze hebben nu en dan een lekkere stoofschotel op tafel te toveren, met als ingrediënten: everzwijnbilletjes, wortelen, spruiten, zwaluwnieren en uiteraard diverse kruiden.
Wie echter vaak wel vrouwen zijn, dat zijn de paaldanseressen. En laten die nu níét in de knoei zitten. Die grietjes verdienen meer dan genoeg met hun erotische strapatserij. Een goeie vriendin van mij, die optreedt onder de artiestennaam Purple Clitty en die paaldanst in een bar in Waasmunster, schept ongeveer 15.000 euro in de maand. Dat noem ik tenminste een artieste, in tegenstelling tot de tuttebellen die zich terugtrekken in een aftands atelier, een naar ongewassen maandverband stinkende schrijfkamer of een kolenhok waarin ze de buren niet storen met hun vioolspel, en in die gribussen gaan ze aan het soort kunst doen waarmee vergeleken de schilderijen van Toos De Flokker, de boeken van Annelies Verbeke en de composities van Lindsay De Bolle meesterwerken lijken.
Maar de allerslechtste kunst wordt niet gefabriekt door vrouwen, maar door mannen. Tjonge, wat zijn de meeste mannen toch volstrekte nitwits, of ze nu kunstenaar zijn, dakloze, invalide, bedelaar, strandjutter, werkzoekende moslim of uitvinder van de smartphone voor doven en slechtzienden. En dat soort sukkels zou dan gaan klagen dat ze met hun bezigheden geen droog brood verdienen. Weet je wat het is? Ze zouden, en dan zeker de kunstenaars onder hen, beter een fulltimebaantje zoeken zoals ieder normaal mens. Wat is er tegen een job als hulpkelner, afwasser, beerruimer, hertenjager in de bossen van Lembeke of chauffeur van de grote baas van het bedrijf waar men confetti assembleert?
Kunst, mijn reet. En weet je wat ook zo lullig is? Het zitten wachten tot de minister van Cultuur je enige centen toegooit die worden gedefinieerd als ‘subsidies’. Ga toch achter een struik schijten. Mijn vader was veehandelaar en die kreeg ook geen subsidies. Onze buurman, dikke Fons, was putjesgraver en die kreeg ook geen subsidies. Mijn nonkel Sylvain smokkelde illegale trombones over de grens met Holland, en die kreeg ook geen subsidies. Ikzelf, toch in feite wel een kunstenaar, zou me diep schamen als ik ook maar één halve euro subsidies zou aannemen.
Maar ja, in mijn geval zijn subsidies dan weer niet echt nodig. Ik verdien meer dan genoeg met m’n kunst omdat ik achttien uur per dag werk, boeken probeer te schrijven waaraan een touw is vast te knopen, heel sober leef en slechts nu en dan uit de band spring door een cadeautje te kopen voor mijn verloofde, bijvoorbeeld een zakje muilentrekkers, nieuwe zooltjes voor in haar oude schoenen of een wintermutsje. De kwestie is dat de meeste kunstenaars, zelfs die met enig talent, gepatenteerde luieriken zijn, met arrogantie genoeg om te veronderstellen dat de gebraden kippen vanzelf in hun mond zullen vliegen. Aan het werk, lamzakken!’