Laatste loodjes: 'Het niets voor beginners'
‘On n’oublie rien, on n’oublie rien du tout,’ zong Jacques Brel: we vergeten niets, we vergeten niks niemendal. Toen ik laatst lukraak mijn verleden opensloeg, passeerde er een klasgenote uit de middelbare school voor mijn geestesoog: een hippiemeisje op wie ik gesteld was toen we 17 waren.
Als de lente het toeliet, hing ik met haar op woensdagmiddag weleens nabij een zijarm van de Schelde rond. Daar, in de vrije natuur, reikten we bij klaarlichte dag naar de sterren. Of anders wisselden we van gedachten over wat we zoal lazen: we waanden ons intellectueeltjes en daarbovenop deed ik me graag als artistiekeling voor, zelfs als kunstenaar in de dop die enkel nog een kunstdiscipline van zijn gading moest vinden, maar dat was een kwestie van dagen.
Ik geloof dat ik me net aan ‘Existentialisme’ van William Barrett had vertild, een pocket uit de Aulareeks, toen ik het gesprek ineens op het niets bracht, het niet-zijn, ons diepmenselijk gebrek aan vooruitzicht. Ik kreeg de geest en begon alles op te noemen wat er niet meer zou zijn als we niet-zijn, een litanie die neerkwam op de boedelbeschrijving van het landschap om ons heen: ‘De zon, de wolken, de bomen, de rivier, het oeverriet, de waterhoentjes, de klad duiven, de bosrand in de verte, de kleuren en geluiden van dat alles…’
‘Hou op,’ piepte mijn klasgenote, ‘stop er alsjeblieft mee, stóp, ik smeek je…’ Ik geraakte pas uit trance, of hoe die gekte ook mocht heten, toen het tot me doordrong dat ze met tranen in de ogen en met verstikte stem te kennen gaf dat ze op stel en sprong naar huis wilde.
‘Ik nam je kwalijk dat je niet verliefd op me was,’ zou ze me later zeggen, toen we al een paar jaar van de middelbare school bevrijd waren en, onderweg naar hetzelfde niets, op het punt stonden elkaar uit het oog te verliezen. Rudy Vandendaele