Laatste loodjes: 'Later misschien'
Een winkelier van het type dat niet uit dit soort stukjesschrijverij is weg te slaan, een neringdoende die te zelden om een praatje verlegen zit, vroeg me laatst wanneer ik mijn vlakke loopbaan voor bekeken zal houden.
Nu ja, zo drukte die kleine middenstander zich niet uit, want daar is hij de man niet naar. Voor ik zijn vraag met een omtrekkende beweging kon beantwoorden, zei hij dat een klant van hem daags na diens pensionering dood was gebleven: een fatale hartaanval of een hersenbloeding, of toch iets schielijks van die strekking. ‘’t Leven is in een zucht voorbij,’ sprak hij beschouwelijk, ‘maar we mogen daar niet op peinzen, hè.’ ‘Neen,’ zei ik, en ik dacht er tóch aan.
Ik dacht ook aan al mijn ongelezen boeken die ik me voorneem te verslinden dan wel te savoureren als ik, van arbeid vrijgesteld, weer een zee van tijd zal hebben. Later. Die stapelen zich hier en daar op in mijn huis. Ze torenen naast mijn hemelbed, verweesd wachtend op ‘later’ en op mijn volle aandacht, en ik blijf ze maar inslaan, ook al besef ik dat ik te weinig tijd voor ze heb. De Japanners, die oog voor het ongrijpbare hebben, noemen dat verschijnsel tsundoku.
‘Later’ is een verraderlijk verschiet. Misschien zit je er al midden in zonder daar erg in te hebben. Misschien is het de hoogste tijd voor ‘later’. Misschien is uitgaan van gezondheid al de eerste inschattingsfout als je aan ‘later’ denkt. En misschien is, door een speling van de ouderdom, je leeshonger ineens over. Bijna tot je verbazing vind je ineens geen zak meer aan het leven dat in druk verschijnt. Je taalt zelfs niet meer naar Reve: je verliest je voortaan liever in de overzeilende wolken dan in ‘Op weg naar het einde’, een boek waar je vroeger nooit genoeg van dacht te krijgen.
Later is er veel om niet naar uit te kijken.
Rudy Vandendaele