Leonard Nolens - Balans
Liefde, dialoog en eenzaamheid. Drie woorden die samen de kern van Leonard Nolens’ leven en dichterschap vormen. In 2012 ontving de veelvuldig gelauwerde dichter als kers op de taart de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren. Daarnaast is hij ook al jaren onze Nederlandstalige kanshebber voor de Nobelprijs Literatuur. De 70-jarige Nolens is, kortom, een poëtisch monument, die met ‘Balans’ in vijf caleidoscopische cycli terugblikt op een leven als dichter, vader, kluizenaar, zoon, minnaar en psychiatrisch patiënt.
Vooraf even aanstippen dat de gedichten in ‘Balans’ niet kakelvers zijn: Nolens heeft sinds zijn hartstilstand in 2013 geen nieuwe gedichten meer geschreven. Eerder dit jaar zei hij daarover op Klara: ‘Ik heb nooit geweten dat door zo’n fysiek feit ook het vermogen om te schrijven verdwijnt. (...) Ik kan geen gedichten meer maken. Ik ben al vier jaar geen dichter meer.’ Het hierin opgenomen werk dateert van de periode daarvoor, hij heeft het hooguit nog op punt gezet.
In de eerste cyclus, ‘Bezat je nu maar een balans’, belicht de dichter zijn eigen familiale verleden: als vader, maar ook als man, zoon en broer. De cyclustitel keldert meteen de verwachtingen die de titel van de bundel schept. Leonard Nolens verlangt ernaar de balans op te maken, maar beseft dat het leven zich niet zomaar laat afwegen. Een leven – en bijgevolg ook elke herinnering eraan – is gevuld met tegenstrijdige gedachten, keuzes en emoties. Zijn poëzie nestelt zich dan ook tussen het verlangen naar de balans en de onmogelijkheid die te bereiken. Hij bezingt zijn eigen falen in uitgebalanceerde, muzikale en berekende gedichten. Elk woord is gewikt en gewogen. Maar toch zijn deze gedichten geen evenwichtsoefeningen. Integendeel, het zijn oefeningen in het vallen.
Dat vallen, of dat falen, krijgt door de bundel heen steeds meer dimensies. In de tweede cyclus, waarin de dichter kort inzoomt op ‘zijn’ Antwerpen, legt Nolens zijn verlangen naar stilte in de weegschaal: ‘verlangen naar stilte klinkt als de zangerige denkende toon van liefde / liefst zonder geliefde’. In de derde cyclus staat zijn psychiatrische verleden centraal en wordt er gebalanceerd tussen vroeger en nu, tussen lichaam en ziekenhuis. ‘Vandaag in mijn betere zomer hoor ik haar hakkende / stappen verschijnen, zij boort zich / een galmende gang door mijn hoofd en beklopt met haar stem / mijn deur, mijn nooit, mijn nergens / te bekennen tegenwoordigheid.’ Afwezigheid is tastbaar. Waarneming en waarnemer lopen hier in elkaar over, de regels vormen samen een synthetische ervaring. Als lezer faal je zo ook in het maken van een duidelijke ruimtelijke voorstelling – Nolens dwingt je deelgenoot in zijn falen te worden.
In de vierde cyclus weegt Nolens zijn positie af ten opzichte van de kunst, literatuur en samenleving: ‘Schoonheid is het eerste gebod. / En je zegt, hoe leg ik dat uit aan een dakloze kindsoldaat / met honger en dorst in Oeganda? Doorvoel je dan niet zijn woede / die stampvoetend opveert en neervalt? En ik, die mijn heffingen tel, / ik vertel je mijn ongelijk. En ik geef hem mijn liedjes voor brood.’ Dit gedicht, toepasselijk getiteld ‘Ongelijk’, is bijzonder ambigu. Nolens geeft zichzelf én zijn drang naar muzikale schoonheid ongelijk in een gedicht (en een bundel) die bárst van de muzikale schoonheid. Die tegenstrijdige houding leidt tot een rijke dialoog, en past aldus in de bewering van de dichter dat hij in zijn poëzie tracht toe te werken naar ‘het ideale gesprek’. En dat ideale gesprek heeft geen conclusie. In het vierde deel van ‘Balans’ is Nolens op zijn best.
In de vijfde en laatste cyclus blikt de dichter terug op zijn kortstondig verblijf in Amerika, in 1980, dat achteraf cruciaal bleek voor zijn dichterschap. Hij kwam er immers in contact met de Angelsaksische literatuur en leerde de orale traditie van poëzie kennen, waardoor hij het besluit nam de hermetische poëzie achter zich te laten: ‘die almaar doodlopende gang, je stap / voor stap voorbijgaande stem.’ Deze slotcyclus blikt aldus terug op de kiem van zijn dichterschap, en zo lijkt de cirkel rond. Lijkt, want in het allerlaatste gedicht dwingt de poëzie de dichter ook weer vooruit te kijken, voorbij de balans. In ‘Balans’ bereikt Nolens poëtica bijna zijn perfectie. Bijna. Want net in het falen schuilt de poëzie.