Leonard Nolens - Woestijnkunde
Wat doe je als je Leonard Nolens bent en met 'Bres', je vorige bundel, een gat in het blad hebt gebrand? Voor het eerst gebruikte je daarin onbevangen het woord 'wij', en blindelings liet je een monument ter ere van de twintigste eeuw uit je hand vloeien. In de pers regende het sterren, de VSB Poëzieprijs staat nu op je schouw. Wat doe je? Dit: je zondert je af, slijpt je lijf en beitelt je lastig portret, editie Vandaag.
Welkom, lezer, in 'Woestijnkunde' (Querido), een nieuw, witheet geboortebewijs van een rasdichter. Eenenzestig gedichten lang daalt Leonard Nolens af in zijn web van ikken. Drie rode draden lichten daar op, allemaal verjaardagen: zijn zestigste, de veertigste van zijn schrijverschap en de dertigste van zijn huwelijk. Wat hij doet? Hij zet die zandloper van zijn afkomst, aankomst en toekomst op z'n kop, en beschrijft hoe hij, het zand, valt.
Meteen verschijnt zijn ouderhuis in Bree, waar Nolens in de eerste afdeling, bevangen door 'Nestgeur', tedere portretten ophangt van dagen dat hij nog samenviel met alles en iedereen. Dagen waar hij, zoals wij, niet meer naartoe kan - én niet vandaan. Vandaag moet er een kloof gedicht: hij mag dan al ouder zijn dan zijn dode ouders, overleven zal hij ze niet, ze blijven de verloren verzen waarnaar hij op zoek moet. 'Ook dat is het nut van dat zogenaamd loze gedoe poëzie.'
Toen de jonge Nolens naar Antwerpen uitvloog, werd schrijven een zijnswijze: 'Ik werd een krampachtige hand die zich balt tot een koor.' Na enkele 'Slapeloze gedichten', getoonzet door een recente openhartoperatie, geeft de oude Nolens in de titelafdeling een masterclass. 'Woestijnkundige, ben ik dat niet van nature?' begint hij, en even later is hij beledigd als iemand hem vraagt naar zijn visie. Visie? Je niet conformeren, de woestenij van je alleenzijn inkeren, alleen dáár jezelf en de anderen echt ontmoeten: het vergt net veel onschuld en domheid om elke ochtend voor zo'n onmogelijke opgave aan je tafel te gaan zitten, om je leven langzaam te verspelen aan je levenswerk - geen zinnig mens doet 't 'm na. Deze ziener is dus blind. Maar: 'Nergens brand ik zo hevig, zo lang en zo mooi.'
'Je est une autre!' zei Nolens (naar Rimbaud) ooit over de vrouw die lang geleden onder zijn huid kroop en die hij nog steeds dagelijks hard of zacht tegen het lijf loopt. Om de veelkantigheid van die liefde te illustreren gaat in de slotdelen 'Impasse' en 'Venetië' het ene na het andere register open. Zij is de enige die hem uit zijn vicieuze cirkel kan halen, zij is zijn enige gang naar buiten. 'Geluk is de prachtige schande van twee / Op een eiland.' Waar woestijnkunde verloskunde wordt.
Leonard Nolens is een solist, ja, maar geen solipsist. Alleen wie zo diep in zijn binnenste tast, kan schoonheid en wijsheid ophalen die iedereen aangaat. Alleen wie zo stevig de maat slaat, kan zijn loslippigheid voor iedereen laten spreken. Alleen wie dat met zoveel talent en toewijding doet, kan de bloedvorm van de taal van iedereen blootleggen - nu Nolens geen dagboek meer bijhoudt, lijkt dat wel in zijn poëzie geslopen: de groeven zijn dieper, schroeven zich vlotter in je vast. 'Woestijnkunde' is geschreven met een stem, niet met een pen. Het is geen boek maar een mens. Het is een aanfluiting van de dood. Het is de oudste baby ter wereld.