null Beeld

Leven met dementie (2)

De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. In 2050 zullen er wereldwijd 115 miljoen dementen zijn. Ook dát is vergrijzing. Journaliste Nathalie Carpentier verzamelde stemmen van slachtoffers en rechtstreeks betrokkenen in het boek 'Verdwaald in het geheugenpaleis'.

Redactie


Lees meer over dementie »

Niemand die mij meer geraakt heeft dan Jozef. Met één simpel gebaar verwoordde hij het moeilijkste: de universele nood aan oprecht menselijk contact.

'Waarom stop je aan dit huis?" - "Schat, wij wonen hier'

De eerste keer dat ik hem zag in Huis Perrekes in Geel, waar dementerenden korte of langere tijd verblijven, trok Jozef meteen de aandacht. Krachtige gelaatstrekken, fors uitgevallen wenkbrauwen, knap gezicht. Rond zijn lippen een gelukzalige glimlach. Hij zat net als iedereen op een keurig geschikte stoel te luisteren naar live gespeelde muziek. Een vrij jonge man nog. Te jong in deze woonkamer met veel oudere vrouwen.

De pianomuziek zwol aan. Je kon het haast voelen vanbinnen, in je borst. Terwijl iedereen geconcentreerd luisterde en meezong, gaf Jozef zich over aan de muziek. Er was weinig plaats, de gezellige ruimte stond vol stoelen, maar Jozef stond recht en stak zijn armen theatraal de lucht in. Zonder omkijken schoof hij stoelen opzij en begon naar voor te stappen, zijn blik vol bewondering naar de piano gericht.

Ik zocht oogcontact en knikte van ver, maar zijn ogen vertelden: ik ben niet hier. Hij kwam dichterbij, opende zijn mond. Ik wachtte tot hij iets zou zeggen, maar hij keek dwars door mij heen, hapte enkel wat stilte en vervolgde zijn weg. Zijn arm voor zich uitgestrekt, grijpend naar niets.

Ik kon alleen maar denken: 'Wie is die man?'


Amper vijftig

Veertien jaar geleden was Jozef nog gewoon Jozef. Intelligente, zachtaardige, goeiige Jozef. De toegewijde leraar voor wie lesgeven iets betekende. Hij was de leraar aardrijkskunde die zijn leerlingen de wereld wilde leren begrijpen, de leraar wetenschappen die hen met meer inzicht naar de samenhang der dingen wilde leren kijken, de leraar economie die hen wilde bijbrengen hoe vraag en aanbod hele landsdelen voortstuwt of ontrafelt. Hij hield ervan de meetbare wereld te vertalen in bruikbare cijfers, getallen en ingewikkelde berekeningen, en die liefde wilde hij doorgeven.

Jozef was een knappe man. Altijd geweest. Dat ontging zelfs puberende meisjesharten niet, gekscheerden enkele collega’s weleens. Hij leefde voor de school. Hij leerde de meisjesbasketbalploeg proeven van de overwinningsroes, hij bereidde studiereizen voor en stippelde naschoolse fietstochten uit. Zelfs in de grote vakantie was hij druk doende met schoolactiviteiten. Geen klusje was hem te veel.

Tot hij in een banaal professioneel dispuut geen gehoor kreeg. Zijn wrevel daarover uitte hij niet, dat was niet zijn stijl, maar in zijn binnenste bleef het conflict smeulen. Van de ene dag op de andere maakten zijn werkijver en engagement plaats voor een nukkig stilzwijgen. Er was iets geknapt bij de loyale werker die hij jaren was geweest.

Jozef kapte met de sportploeg, hij liet de coördinatie van de schooluitstapjes vallen, hij stopte met alles wat niet strikt noodzakelijk was. Hij was altijd al een man van weinig woorden geweest, maar nu sloot hij zich volledig af. Jaren later vraagt zijn vrouw het zich nog af: was dat de eerste barst in het vertrouwde beeld dat steeds meer zou versplinteren?

Jozef was toen amper vijftig. Te jong voor ‘ouderdomsziektes’. Dat vond ook zijn vrouw. Maar ze ontsnapte niet aan het gevoel dat er iets niet pluis was. Zoals die keer dat ze gepakt en gezakt naar de luchthaven vertrokken en hij bij de douane een lege portefeuille opdiepte. Ze reageerde geïrriteerd, maar hij haalde enkel zijn schouders op. ‘Och, dat kan gebeuren.’

Haar ergernis over zijn afwijkende gedrag raakte steeds vaker overstemd door bezorgdheid. Ze begon een patroon bij Jozef te zien. Vergeten, camoufleren, vergoelijken. Niet hij, maar zij loste het op. Hij vergat familieafspraken om zijn zwaar zieke vader te bezoeken, zij vulde de gaten in de agenda via smoesjes achter zijn rug aan. Hij liet steeds vaker belangrijke documenten slingeren, zij zorgde ervoor dat ze tijdig ingeleverd raakten.

Het ‘oplossen voor Jozef’, stiekem de steken oprapen die hij liet vallen: het zou de komende jaren een tweede natuur voor haar worden. Omdat ze hem de schande wilde besparen om een modderfiguur te slaan, om te vermijden dat mensen zouden beginnen praten. Zelf stelde ze weinig vragen, ze handelde. En ze waakte erover dat niemand wat zou merken.

Maar een onontkoombaar besef groeide: Jozef functioneerde niet meer zoals vroeger. Er haperde iets, maar wát kon ze niet vermoeden. ‘Het is ernstig,’ zei de huisarts toen hij hem zag voor vermoeidheidsklachten. Tegen haar: ‘Hij gaat beter eens naar een neuroloog.’ Jozef was toen vierenvijftig en dacht dat er geen vuiltje aan de lucht was.


Leven met dementie: Dokter gefopt

De diagnose van de neuroloog hakte erin: de ziekte van Alzheimer. Jozef hoorde het en parkeerde het ergens diep in zijn hoofd. Het woord dementie heeft hij nooit over de lippen gekregen. Niet één keer. Het moment dat hij de diagnose hoorde, zweeg hij. Hij liet geen traan. Ook niet tijdens de urenlange wandeling met zijn vrouw. Zij stelde voorzichtig vragen, wilde weten hoe hij zich voelde, maar hij deed er enkel het zwijgen toe.

Voor de buitenwacht creëerde Jozef zijn eigen versie van de diagnose. Tegen vrienden die vroegen waarom hij plots thuisbleef, pochte hij dat hij op slinkse wijze ziekteverlof had gekregen. Dat hij de artsen mooi liggen had, hij nu niet meer terug naar school moest, hoewel hij eigenlijk niets mankeerde. Zijn vrouw hoorde het en slikte.

Benoemen deed hij het zelf nooit, en zijn vrouw durfde het amper. Een half jaar na de diagnose zag ze een film over dementie aangekondigd op tv. Terwijl Jozef verdiept was in zijn kaartspel, zette ze het tv-toestel zwijgend aan. ‘Wat voor film is dat?’ werd zijn aandacht getrokken. ‘Een film over de ziekte die jij hebt,’ probeerde ze voorzichtig het onderwerp aan te snijden. ‘Ah, dan gaat het over parkinson,’ veegde hij het meteen weer van tafel. ‘Nee, de dokter zei dat je alzheimer hebt.’ ‘Och,’ weerde Jozef af en hij kaartte verder.

Eén keer nog probeerde ze hem tot een gesprek te bewegen, toen ze een hoopje weggemoffelde medicijnen ontdekte. Geneesmiddelen waarvan ze dacht dat Jozef die braaf nam in de hoop dat ze de ziekte zouden vertragen. De vondst deed haar beseffen dat ze de enige was die dat hoopte. ‘Gij houdt mij voor de gek,’ wierp ze hem boos voor de voeten. ‘Ge moet niet doen of ge ze neemt om mij een plezier te doen.’

Toen ze weer op een muur van stilte botste, flapte ze er venijnig uit: ‘Gij wordt nog net zoals Annie!’ Die uithaal kwam wél aan. Ook Jozef wist hoe dement Annie was geworden. ‘Gij moet mij daar niet mee confronteren,’ snauwde hij kortaf en hij beende de kamer uit. Daarmee was het taboe bezegeld. Geen van beiden zou er ooit nog op terugkomen.


Overspel

Haar Jozef van vroeger verdween steeds meer. Hij kreeg waanideeën, uitte hoe langer hoe meer onterechte beschuldigingen, haalde van frustratie boos uit naar haar. Af en toe zo kwetsend dat zijn vrouw soms diep in haar geheugen moest graven om zich zijn vroegere liefde weer te herinneren. Hoe hard ze ook probeerde, hoezeer ze ook de oorsprong van zijn lelijke uithalen kende, ze kon ze niet zomaar naast zich neerleggen.

Mocht Jozef erover gepraat hebben, het zou misschien gemakkelijker zijn geweest. Nu moest ze zijn emotionele uitbarstingen en zijn gekke gedrag noodgedwongen op het moment zelf leren lezen. Eerst met veel vallen en weinig opstaan, maar met de jaren lukte het haar beter. Ze leerde dat zijn plotse, hevige boosheid meer vertelde over zijn angsten dan hij ooit onder woorden had kunnen brengen. Maar raken deed het haar altijd. Want Jozef kon boos worden, erg boos.

De eerste uitbarsting staat haar nog scherp voor de geest. Niet omdat die uitzonderlijk heftig was, maar omdat ze er toen nog niets van begreep. Ze was Jozef gaan oppikken in het ziekenhuis, waar hij een slopend en lang onderzoek had ondergaan. Omdat hij een ruggenprik had gekregen, reed zij. De rit verliep in stilte, tot ze de garage inreed.

Jozef werd razend, begon te roepen. Ontzet staarde ze hem aan, zoekend naar een reden voor zijn woede. Maar ze vond er geen. Pas maanden later ging haar een lichtje op: hij had zich gekleineerd gevoeld door haar. Door het stuur over te nemen, had ze hem het gevoel gegeven dat hij ook dat al niet meer kon.

Dementie is meer dan vergeten. Het is bovenal verliezen. Jezelf in de eerste plaats. Voor wie je was, krijg je soms gruwelijke hersenspinsels in de plaats. Dementie ontziet niets. Het kan vroegere zachtaardigheid doen omslaan in destabiliserende achterdocht, harmonieuze liefde in verstikkende afhankelijkheid, vertrouwen in panische verlatingsangst. Het kan de sterkste relaties doen knappen. Bij Jozef kwam alles tegelijk voor en zijn vrouw was er hoegenaamd niet op voorbereid.

Maanden later. De deur valt achter haar in het slot. Gehaast glijdt ze uit haar jas. Het is druk geweest op school, toch is ze maar half voldaan na drie uur lesgeven. De hele ochtend heeft ze voortdurend één oog op de klok gericht gehouden. Ze wist dat Jozef haar om halféén thuis verwachtte en hoe klokvast hij was.

Ze is blij dat ze op tijd is.

‘Waar ben je geweest?’ vraagt hij kortaf.

‘Op school.’

‘Je bent bij hém geweest, hè?’

‘Ik was op school, dat weet je toch. Zoals elke woensdagochtend.’

‘Je bent bij hem geweest, ontken het maar niet.’

‘Ik weet echt niet wie je bedoelt. Ik heb drie uur voor de klas gestaan.’

Ze krijgt het benauwd. Alsof ze in een vreselijke val wordt gelokt door een vreemde man. Waar is Jozef? Deze Jozef wordt boos.

‘Je liegt.’

Hoezeer ze ook op hem probeert in te praten, Jozef wijkt niet. Hij verwacht een antwoord dat ze hem niet geven kan. Tegen een irrationele ziekte vermag de waarheid niets, maar dat beseft ze nu nog niet. Ze voelt zich machteloos. En almaar droeviger.

Maar even onverwacht als de hemel betrok, klaart de lucht weer op. Jozefs paranoia verdwijnt vanzelf. Eb en vloed in het gemoed, ook dat is deze ziekte. Even later lijkt het alsof er niets is gebeurd. Haar vingers trillen nog na. Ze voelt zich een bedriegster. Valselijk beschuldigd, terwijl ze geen enkele intentie tot bedrog had.

Enkele weken later zitten ze rustig met zijn tweetjes in de woonkamer. De beschuldigingen lijken een verre, kwade droom. ‘Ik ga even naar boven,’ zegt ze zacht. Jozef knikt, kijkt amper op. Ze maakt de bedden op, zorgt dat alles aan de kant ligt, grist rondslingerende spullen mee en bergt ze netjes op. Kundig en snel, ze heeft geen tijd over nu ze in huis bijna alles alleen moet doen.

Wanneer ze een halfuur later weer beneden komt met een volle wasmand, kijkt Jozef wantrouwig op. ‘Was hij daar?’ Ze kijkt hem verward aan, ze heeft geen idee op wie hij doelt.

‘De buurman,’ dringt hij aan. ‘Ik heb het wel gezien.’

Ze kijkt hem nog steeds vol onbegrip aan. Het wakkert zijn ergernis nog verder aan. ‘De buurman die in de tuin stond,’ klinkt het kortaf. ‘Met wie je door het raam boven een afspraakje hebt gemaakt. Doe nu niet of je van niets weet.’

Met een vingerknip ziet ze haar wereld weer veranderd in die enge, onherkenbare plek. Ze wil haar mond openen, maar beseft dat geen enkele uitleg zou volstaan. Ze kan zichzelf toch moeilijk beschuldigen van overspel? Terwijl ze in werkelijkheid haar hele leven op pauze heeft gezet uit liefde voor hem?

Jozef ziet wel meer dat er niet is. Naarmate hij de grond onder zijn voeten meer en meer voelt wegzakken, klauwt hij feller om zich heen op zoek naar houvast. Hij voelt zich vaker bedreigd, denkt te worden bedrogen en belogen. Smeulende ergernissen flakkeren op tot conflicten. Om een hoopje grasafval dat een buurman systematisch uitstrooit op het stuk braakland naast hun huis, bijvoorbeeld. Onbetekenend, maar dat stuk land onderhoudt Jozef elke dag nauwgezet. Eén van de laatste klusjes waarvoor hij niemand anders nodig heeft. Iets waar hij nog trots uit put.

Ze slaat er geen acht op wanneer de buurman ook die dag weer met zijn riek de straat over steekt. Geschreeuw op straat doet haar opschrikken uit haar gedachten: ‘Wat maakt het gódverdomme uit dat mijn gras hier ligt?’ Een seconde later beseft ze: Jozef. Is. Daar. Met. Zijn. Bijl. Haar hart slaat een slag over. Ze ziet de buurman tegenover Jozef staan. De buurman met een riek dreigend in de lucht, Jozef met zijn bijl nog in de hand van het klieven.

Ze stormt naar buiten en wringt zich tussen de twee kemphanen in. Met alle kracht die ze in zich heeft, bedwingt ze haar paniek en kijkt ze de woedende buurman strak aan. ‘Maak dat ge wegkomt!’ zegt ze met een stem die geen tegenspraak duldt. ‘Ik wil u hier nooit meer zien!’ Tot haar grote opluchting druipt hij overdonderd af.

’s Anderendaags belt ze met lood in de schoenen aan bij de buren. Ze kan niet anders dan bekennen wat ze het liefst van al binnenskamers had willen houden. ‘Mijn man heeft dementie, hij beseft soms niet wat hij doet. Ik zou niet graag met een gruwelbericht in de krant staan. U ook niet, vermoed ik.’ Als ze de deur achter zich dichttrekt, denkt ze: 'Nu zullen ze denken dat Jozef gek is.' En ze besluit hem wat vaker thuis te houden.

Binnen lijkt het huis almaar kleiner te worden. Waar zij gaat, volgt Jozef haar op de voet. Als ze opstaat, veert hij ook recht. Gaat ze de trap op, dan volgt hij enkele treden later. Als een permanente schaduw die steeds minder zegt. Ze is nooit alleen, maar ze voelt zich soms zo door God en wereld verlaten.

Tijd om zelf even adem te halen krijgt ze zelden. Zodra ze de deur uit is, gaat Jozef naar haar op zoek. In elke kamer, achter elke deur, achter elke hoek. Zelfs de aanwezigheid van zijn eigen kinderen kan hem niet tot rust brengen als ze er niet is. Als ze toch eens het huis verlaat, weet ze: de afspraak met Jozef is heilig. Komt ze later thuis dan gepland, dan raakt hij in paniek. Keert ze vroeger terug, dan speelt zijn achterdocht op. De dictatuur van de paranoia versus de tirannie van de verlatingsangst.

Ze kan zoveel fout doen zonder het te beseffen. Er is nog een spel, maar er zijn geen regels meer. Een kleine nalatigheid kan een rel veroorzaken. Zoals de dag dat ze in haar haast op weg naar huis haar handtas bij haar moeder vergeet. Ze maakt rechtsomkeert, haast zich en is blij dat ze haar vertraging tot tien minuten kan beperken.

'Waar hebt gij gezeten!’ valt Jozef kwaad uit als ze thuiskomt. Ze heeft zich voorgenomen geduldig te blijven. Ze legt het hem uit. Eén keer, twee keer, drie keer. ‘Gij gaat weg, hè!’ werpt hij haar plots voor de voeten. Nee, schudt ze zacht haar hoofd. ‘Ik blijf.’ Dan, voor het eerst in jaren, slaat zijn boosheid om in verdriet. Hij begint te huilen. En ze denkt: 'Eindelijk, hij huilt.'

‘Kom eens hier bij mij zitten,’ klopt ze uitnodigend op de stoel naast haar. Na een korte aarzeling kruipt hij tegen haar aan. ‘Ik ben zo bang dat ge mij gaat achterlaten en nooit meer zult terugkomen.’


Leven met dementie: Groot kind

Vanaf die dag slaat Jozefs woede langzaam om in weemoed. Hij is weer lief zoals vroeger. Hij kan zelfs nog tonen hoe graag hij zijn vrouw wel ziet. Als ze 61 wordt, staat hij erop haar nog een ring te geven. Het zal zijn laatste écht bewuste geschenk aan haar worden. Want met de wegebbende wanen en boosheid verstommen ook steeds meer de woorden. Het huis wordt stiller, haar hart zwaarmoediger. Ze zorgt nog altijd met veel liefde voor hem, maar het valt haar steeds zwaarder. Als hij incontinent wordt, verandert haar rol van vrouw haast in die van moeder. Van een volwassen kind dat ze nooit gebaard heeft. Af en toe durft ze het al denken: 'Misschien is zijn plaats toch niet meer hier, bij mij.'

Jozef zal de beslissing haast zelf versnellen. Hij gaat zienderogen achteruit en belandt in het ziekenhuis voor een aanhoudende ontsteking die hij vergat te vertellen. Na tien dagen opname brengt ze hem samen met haar oudste zoon weer naar huis.

‘Waarom stop je aan dit huis?’ zet Jozef zich plots schrap als ze op de oprit parkeert. ‘Wij wonen hier. Ik heb alleen van dit huis de sleutel,’ probeert ze hem te kalmeren. Maar Jozef omknelt de handgreep van de auto nog steviger. ‘Waarom gaan we niet naar daar?’ wijst hij naar het huis van de buren. 'Kom,' klikt ze de deur open, maar hij weigert uit te stappen. Hun oudste zoon ziet het gebeuren en knikt haar toe. ‘Ik denk dat het tijd is.’

Zes weken later woont Jozef in huis Perrekes, tussen andere mensen met dementie. Hij doolt er door gangen, loopt er de trap op en weer af, dwaalt naar zijn slaapkamer en weer terug, maar vraagt nooit of hij naar huis mag. Eén keer vraagt hij haar: ‘Waar is jouw kamer?’ Daarna nooit meer.

Jozef huilt er meer dan in de vijftig jaar ervoor. Haar schuldgevoel zegt: 'Hij huilt omdat je hem hier hebt achter gelaten.' Maar zijn nieuwe begeleiders zeggen: 'Hij huilt omdat hij hier de schijn niet meer hoeft op te houden. Hier mag de druk van de ketel.'

Hoe pijnlijk ze het ook vindt, ze ziet het met haar eigen ogen: Jozef herademt. Hij leeft hier niet meer volgens haar drukke dagritme, maar volgens zijn eigen tempo.

Die Jozef leerde ik kennen tijdens de muzieksessie.


Dansen

Als de muziek uitsterft, zoek ik Jozef met mijn ogen, maar hij is nergens meer te bespeuren. Niemand kijkt ervan op, niemand maakt zich zorgen. Echt weglopen kan hij toch niet. Daar is voor gezorgd, voor zijn eigen veiligheid. Net als ik hem wil gaan zoeken, schuifelt hij weer binnen. Zijn handen in de lucht gestoken, als was hij in vervoering door een wondermooi lied.

Er worden wafels en fruitsap rondgedragen. Pauze, voor de filmvertoning begint. ‘Young at Heart’ vertonen ze, een film over senioren die als koor de hort op gaan. Jozef zet een glas aan zijn mond, drinkt gulzig een paar slokken en zet het bruut weer weg. Enkele minuten later grist hij een ander glas uit iemands handen en drinkt het prompt leeg. Een andere bewoonster stoot mij aan en wijst. ‘Schol!’ giechelt ze.

Ik wil hem aanspreken, maar weet niet goed waar begonnen. Hij leeft in een andere wereld en ik weet niet welke taal ik moet gebruiken. De eerste dansende beelden die op het scherm floepen, doorbreken mijn gedachten. Ik heb te lang geaarzeld. Iedereen zoekt een plaatsje. Ook Jozef gaat zitten. De film begint, het geroezemoes verstomt. Jozef staart voor zich uit en lijkt verdiept in het verhaal.

Als het seniorenkoor 'No One Told Me About Her' inzet in de film, begint hij alweer rond te wandelen, dwars door de rijen toeschouwers door. Hij zoekt een hand. Een vrouw met weinige plukjes piekhaar werpt hem een warme glimlach toe. Ze aait hem over zijn hoofd. Hij grijpt haar hand, trekt haar recht, ze beginnen zachtjes te dansen. De andere bewoners lijkt het allemaal te ontgaan. Tientallen werelden op tien vierkante meter.

Normale omgangsregels werken hier niet. Wat je niet kunt helen, moet je strelen, zeggen ze hier. Er worden armen met een verrimpelde huid vol vlekken geaaid, knokige handen zachtjes vastgenomen, gekromde ruggen gestreeld, een lieve toon aangeslagen. Hier leer je dat aanraken soms nog het meest vermag.

Het gezang dooft uit, de dansende voeten vallen stil. Even laten ze los, maar ze vinden elkaars hand weer en glijden verder. Weg in de mist. Samen en toch alleen. Een tel later begint de vrouw te roepen. ‘Nee, dat is niet waar! Dat is niet waar! Dat is niet waar!’

Een begeleidster doorbreekt de confronterende herhaling door lief haar hand vast te nemen, en als vanzelf kalmeert ze. Jozef lost haar hand, stapt naar het filmscherm en gaat midden in beeld zitten, zijn gezicht naar de toeschouwers gekeerd. Het licht van de camera schijnt recht in zijn ogen, maar hij geeft geen krimp. Als ik naar huis vertrek, zit hij er nog. Een extra personage in een film waarvan hij het scenario niet meer volgen kan.

Als ik enkele weken later terugkeer, kijk ik ernaar uit Jozef weer te zien en tegelijk ben ik er bang voor. Ik weet wat me te doen staat. Niet terugdeinzen, maar springen. Hoe ontregelend het leven hier ook is, hoezeer het ook alle sociale regels onderuithaalt die je al die jaren hebt geleerd. Het is alsof je opnieuw een kleuter van drie bent die op de speelplaats wordt gedropt tussen tientallen andere kinderen, en je opnieuw moet leren spelen, maar begot niet zou weten hoe.

Plots herinner ik me wat familieleden van bewoners hier me enkele jaren geleden hebben verteld. De moeder van Annelies woonde er destijds. Als haar moeder in vorm was, was Annelies de eerste om voluit te lachen. Ze deed geen moeite om het te onderdrukken, ze schaamde zich er ook niet meer voor. Integendeel. ‘In het begin vond ik dat ontzettend confronterend,’ vertelde ze. ‘Sinds ze dement is, is mijn moeder ongegeneerd lief. Nu kom ik hier mijn lading knuffels halen. Ik ben altijd blij als ik hier ben.’

Plots doemt een goedaardige reus op achter mijn rug. Bert. Hij mompelt half verstaanbaar of hij erbij mag komen zitten. Ik knik. Een andere vrouw snelt dichterbij, houdt vlak bij mij halt en duwt haar gebit uit haar mond. Ik schrik en deins terug. Doe ik het toch weer, berisp ik mezelf, als Jozef plots komt aangewandeld, zijn hoofd in de wolken. Gewoon doen, denk ik, en ik steek mijn hand uit. Zijn gezicht licht op. Verbeeld ik het mij of focust zijn diffuse blik zich? Hij neemt mijn hand aan en wandelt met mij de kamer door alsof hij me al jaren kent. Kriskras, zonder doel. Als Jozef één van de begeleidsters ziet, begint hij spontaan te neuriën. Ze lacht aanstekelijk. Jozef lost mijn hand en stapt verder.

Als ik hem een kwartier later opnieuw tegenkom in de keuken, blijft hij tot mijn verbazing staan en kijkt hij me aan. Verbeeld ik het me nu of krijg ik echt een blik van herkenning? Dan begint hij te stralen, hij wil iets zeggen, maar het lukt hem niet meteen. ‘I... i... ik. Ik,’ hoor ik nog net. Ik kijk hem vragend aan. Plots plooit hij zijn vingers samen tot een punt, wijst naar zijn borstkas en begint heftig met zijn hand op zijn hart te tikken. Hij opent zijn mond en stoot dan bijna onverstaanbaar uit: ‘Heb u graag.’

Ik heb u graag.

Ik sta perplex. Niet wetend hoe te reageren, grijp ik zijn hand vast en ik stap mee naar de woonkamer, naar de wintertuin en weer terug. Na vijf minuten botsen we op zijn dansvriendin van vorige keer. Jozef geeft haar een hand en samen verdwijnen ze naar de gang. Ik blijf totaal overdonderd staan.

De weken erna vraag ik me maar één ding af: zou hij me nog herkennen, of heb ik me dat echte contact alleen maar ingebeeld? Ik ben zelfs een beetje zenuwachtig. Als ik aankom, vraag ik het meteen aan Rita, de coördinatrice met wie ik veel bespreek: of ik Jozef vandaag kan zien?

‘Ga even zitten,’ zegt Rita. ‘We moeten iets vertellen. Jozef is gestorven.’

Dat ze ook zijn geschrokken, zal ze nog zeggen. Een lelijke val, een longontsteking, daarna ging het snel. Dat hij onlangs een week lang weer had gepraat. Na járen praatte hij weer. Hij maaide zelfs het gras. Het was alsof de Jozef van vroeger nog even goeiedag kwam zeggen. Een tijdelijke opflakkering, meer niet, hadden ze gewaarschuwd. Daarna gaat het doorgaans pijnlijk hard naar beneden.

Ik laat het doodsprentje door mijn handen glijden. Jozef kijkt me aan met diezelfde diffuse blik. Diezelfde wonderlijk gelukzalige glimlach om de lippen. Binnenin lees ik een kleinkindergedicht.

Ik heb vannacht een ster uitgezocht

Voor mijn opa die moest gaan

Een ster voor iemand zo bijzonder

dat hij eigenlijk alleen moest staan

Nu kijk ik naar de sterren

en huil ik naar de maan

Dan straalt daar weer die ene ster

Dan denk ik: mijn opa is eigenlijk nooit weggegaan

Dag, Jozef. Ik had u ook graag.

Nathalie Carpentier, 'Verdwaald in het geheugenpaleis', Uitgeverij Vrijdag

null Beeld

undefined


Lees ook: 'Leven met dementie 1'

Reageren op een artikel, uw mening ventileren of een verhelderend inzicht delen met de wereld

Ga naar Open Venster

Op alle artikelen, foto's en video's op humo.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar redactie@humo.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234