Martin Heylen op bezoek bij monnik Giel
Een zoektocht naar de voorgeschiedenis van comedian Thomas Smith voor de tweede reeks van ‘Heylen en de herkomst’ – begin 2015 op VIER – bracht ons naar een stadje in het noorden van India. En uitgerekend dáár, of all places, in dat onmetelijke land met één miljard inwoners, resideert en mediteert de beroemdste 16-jarige Belg van 2014: Giel Foubert, alias monnik Giel. Hoe zou het met de tienermonnik zijn, zo ver weg met de kerstdagen?
Thomas Smith, bekend van onder andere ‘Foute vrienden’ (2BE), ‘Zonde van de zendtijd’ (Canvas) en recent nog ‘De slimste mens’ (VIER), is een volbloed Engelsman, maar zijn ouders en grootouders hebben een verleden in India. Zijn grootvader, een militair, trad er op als variétéartiest. Zijn moeder en tantes zaten er op kostschool, maar moesten vluchten toen het land onafhankelijk werd.
De heimwee bleef knagen. Thomas groeide op met vier keer per week curry en nostalgische verhalen over het luxeleven in de good old kolonie. India zit dus in zijn genen, hij móést ernaartoe. ‘Ik geloof stellig dat je jezelf pas grondig leert kennen als je uitzoekt hoe je ouders hun kindertijd beleefden. Hún kind-zijn zet zich immers door in jouw opvoeding en vorming.’
We vlogen naar het hoge noorden van India. Daar, in een berggebied tussen Pakistan en China, ligt het stadje Shimla, waar zijn familie woonde. Het was ooit de zomerhoofdstad van India. Omdat de hitte in Calcutta ondraaglijk was, bestuurden de Britten het subcontinent zes maanden per jaar vanuit de Himalaya. Overal in de stad staan prachtige gebouwen in oude Engelse stijl: kerken, theaters, kostscholen.
Zo’n kilometer boven de historische stad zien we het Jonang Takten Phuntsok Choeling-klooster liggen. Tibetaanse monniken hebben het gebouwd. Thomas Smith en ik stappen door een steile straat met honderden gebedsvlagjes aan de huizen naar boven. We kijken uit naar het bezoek. We zijn allebei geïnteresseerd in meditatie, en we zijn benieuwd hoe het met de jonge monnik gaat, ver van huis en van de Belgische eindejaarsgekte. Via Twitter en sms hebben we onze komst aangekondigd.
Veel tijd heeft hij niet, liet hij weten, ‘want ik zit midden in de examens’.
Qué?
Voorbij de kloosterpoort ontvouwt zich op een binnenplaats een tafereel uit een film: tientallen monniken in bordeauxkleurige gewaden schrijden kriskras door elkaar, pratend, lezend. Ik klamp een oudere man aan. ‘Lobsang Nyima?’ vraag ik. Dat is de Tibetaanse naam van Giel. De geestelijke wijst naar een groepje verderop en klapt krachtig in zijn handen.
Eén figuur maakt zich los en komt op ons af. Een tengere, haarloze jongen met een brede glimlach.
‘Kijk eens aan! Belgen!’
‘Hallo, Lobsang Nyima, alias Giel. Ik ben Martin en dit is Thomas.’
‘Fijn u hier te ontmoeten, wat een verrassing,’ zegt hij met een Gentse tongval, hoewel hij daar maar tot zijn 5 jaar heeft gewoond.
‘Bedankt om ons te ontvangen.’
‘Het is niet evident, maar ik ben blij dat ik eens Belgen zie. Ik had net examens wiskunde en hindoe. Dat zijn door de overheid verplichte vakken, denk ik. Eigenlijk draait het hier vooral om filosofie.’
Hoe het met hem is, vraag ik. ‘Wréé goe,’ klinkt het.
Labyrint van letters
Een jaar geleden heeft Giel Foubert uit Sint-Laureins, in het Meetjesland, hier zijn intrek genomen. Sindsdien leeft hij als een monnik in studie en contemplatie. Hij wil ons eerst de tempel tonen, en vraagt om onze schoenen uit te trekken. Binnen liggen tapijten en kussens op de grond. Elk kussen draagt een nummer.
‘Daar is mijn kussen,’ zegt hij. ‘Nummer 54, dat is mijn vaste plek.’ Hij wijst naar de massieve troon ernaast. ‘Dat is de vaste stek van de dalai lama. In elk Tibetaans klooster heeft hij zijn eigen troon. Telkens als hij op bezoek komt, neemt hij daarop plaats. Hier is hij al twee keer geweest. Er kwamen enorm veel Tibetanen op af. Het klooster zat stampvol. Het leek alsof de koning op bezoek kwam.’
‘Voelde jij toen iets speciaals?’
‘Het voelt aan alsof er een heel belangrijk iemand dicht bij jou komt. De emotie was zo speciaal dat ik niet weet hoe ik het moet uitleggen. In elk klooster heeft hij ook zijn eigen kamer. Daar gaat nooit iemand binnen. Alleen als de dalai lama komt, beginnen ze die een paar uur voordien te poetsen. Ik moest deze keer meehelpen. Zijn vorige bezoek dateerde van 2006. Het was precies alsof je terug in de tijd ging. We kwamen die kamer binnen en zagen dat zijn zeep daar nog lag, de tandpasta… De lavabo en het interieur zijn van 1961. En omdat dat zo weinig gebruikt wordt, is het nog als nieuw, heel speciaal.’
We kijken rond. Boeddhabeelden, Tibetaanse schilderijen, tronen van vorige abten. Kasten met gebedenboeken ook. Giel diept zijn eigen boek op: een dik en langwerpig exemplaar, met bladzijden die horizontaal openflappen. Elk blad staat vol Tibetaanse lettertekens, een letterkundig labyrint, volstrekt onleesbaar voor Thomas en mij.
‘In het begin vond ik het een moeilijk schrift,’ zegt Giel. ‘Gaandeweg ontcijferde ik almaar meer klanken en woorden en nu lukt het al behoorlijk. Ik leer ook Tibetaans schrijven. De bedoeling is dat ik heel dit boek uit het hoofd leer.’
Giel leest de eerste bladzijde voor, opvallend monotoon. Ik hoor veel a-klanken, maar kan er niks uit opmaken.
‘Eigenlijk klinkt het veel mooier in de ochtend, als de tempel vol is en iedereen de teksten zingt.’
Maar wat betekent het? Kan hij even de eerste zin vertalen?
Giel glimlacht verontschuldigend. ‘Sorry, maar op mijn leeftijd ken ik de betekenis nog niet. Dat is normaal, hoor. Ik ben nog maar een gewone monnik. Eerst moet ik de taal leren, dan de betekenis van de woorden, en daarna pas de diepere betekenis van de teksten.’
Mijn mond valt open. ‘Zeg jij nu dat je heel dit boek fonetisch uit het hoofd leert?’
Giel knikt. ‘Ik heb eens uitleg gevraagd aan een monnik van 25 jaar en die verstond de meeste stukken wel. Maar hij wou er niet dieper op ingaan. Dat maakt het zo moeilijk. Je begrijpt niet wat je zegt, snap je? In het begin was het moeilijk, maar je raakt dat gewoon. Het is alleszins goed voor mij. In België kon ik alleen stotterend lezen. En hier, door dagen aan een stuk die mantra’s te bidden, stotter ik niet meer. Ik kan al een aantal gebeden even snel als de anderen lezen.’
Giel zit nu in de derde klas of graad van een stuk of tien, zegt hij. ‘Eigenlijk zijn er geen nummers: we worden ingedeeld volgens de naam van het filosofieboek dat we leren. Op het examen moet je over dat boek debatteren, en als het goed is, mag je naar de volgende klas.’
Als hij de hele opleiding doorlopen heeft, zal hij leraar zijn. Een heel goede leraar wordt tot disciplinemeester gepromoveerd. En die worden vaak abt. ‘Maar nu ben ik nog de laagste in de rangorde. Gewone monnik heet dat. Een oude monnik is meestal leraar, omdat hij wijzer is.’
‘Dus jij bent geen wijze monnik?’
‘Nee, ik ben een nieuwe, normale monnik.’
We lachen. Thomas vraagt of hier veel gelachen mag worden. ‘O, ja,’ zegt Giel. ‘Er zijn monniken die ik nog nooit boos heb gezien. Die lachen altijd, zelfs als ze straffen uitdelen. De kleine monniken moeten vaak op hun plaats gezet worden. Die bidden niet mee, ze zitten te spelen of mompelen gewoon ‘mmm’. Het zijn jongetjes tussen 8 en 12 jaar en sommigen zijn hier door hun familie gebracht, of ze hebben geen familie meer. Hier krijgen ze kost en inwoon, en in ruil moeten ze studeren en braaf zijn. Alleen op zondag hebben we vrijaf.’
‘Als ze gestraft worden, wat voor straf is dat dan?’ vraagt Thomas.
‘Een monnik van 12 jaar was eens zonder toestemming naar het dorp gegaan en hij had daar bij een Tibetaanse familie gegeten. Toen hij terugkwam, kreeg hij eerst straf van zijn leraar – hij werd alleen maar berispt. Maar toen kwam de abt erachter en moest hij honderd keer rond de tempel lopen. Dat is nuttig, want het is goede lichaamsbeweging en je verzamelt er verdiensten mee. Zo’n kora, rondjes rond de tempel afleggen, is een vorm van meditatie.’
Kuifje in Tibet
Giel neemt ons mee achter de tempel. ‘De kleine monniken hebben geluk, hij is niet groot,’ zegt hij. ‘Ook oudere monniken doen kora’s, bij wijze van meditatie. Ik doe het ’s ochtends. Om halfvijf sta ik op, ik leer anderhalf uur lang de les van de vorige dag en begin dan aan kora’s. De dag eindigt om 21.30 uur. Dan gaat de bel. Soms gaat de disciplinemeester door de gangen en tikt hij met zijn stok vermanend op de grond. Dan gaat het licht uit en doen we alsof we slapen. Maar meestal blijven we langer wakker. Zeker tijdens de examens zijn er monniken die je tot elf uur hoort bidden. Studeren wordt gedoogd, maar ik check ondertussen wel mijn mail en mijn Facebook- en Twitteraccount.’
Televisie of radio is er niet.
Terwijl hij ons rond de tempel leidt, vraagt hij plots: ‘Heb je ‘Kuifje in Tibet’ gelezen?’
Een beetje verrast zeg ik: ‘Euh, ja, maar ik herinner me niet alles meer. Waarom?’
‘Daarin staat hoe je kora’s moet uitvoeren. Kuifje en Kapitein Haddock trekken door Tibet en zien een stoepa, een rond, heilig gebouwtje. Er lopen Tibetanen omheen, met de wijzers van de klok mee. Kapitein Haddock weigert en stapt in tegenwijzerzin. En dan valt de stoepa uit elkaar – op zijn hoofd, haha. We hebben hier een paar exemplaren van ‘Kuifje in Tibet’, maar de jonge monniken bekijken alleen de prentjes, de rest vertel ik hen.’
Het is op aangeven van zijn Belgische leermeester dat Giel op 14 november 2013 in dit klooster arriveerde. Hij koos voor een kleine gemeenschap om vlotter in te burgeren. Het lukt hem aardig. Ik zie kleine monniken schalks naar hem lachen, ook jongens van zijn leeftijd groeten hem van ver.
Hij leidt ons naar een oudere monnik met een onpeilbare blik, die vriendelijk knikt. ‘Dit is mijn leermeester Allak,’ zegt Giel met eerbied. ‘Allak is zijn korte naam. Het betekent: Hoge Respectvolle Meester.’
We maken een beleefd buiginkje en gaan verder. Allak en Giel delen een slaapkamer met nog een andere jonge monnik, vertelt hij. Leermeester en leerlingen die samen in één kamer slapen? Na alle onthullingen over pedoseksuele katholieke geestelijken stelt een mens zich daar vragen bij. Giel is zich van geen kwaad bewust. ‘Ik weet dat dat in België leeft. In het vooronderzoek voor ik monnik mocht worden, heeft de jeugdrechter mij die vraag verschillende keren expliciet gesteld. Hij leek te denken dat het hier een louche gemeenschap is, een soort gevangenis met allemaal mannen onder elkaar. Kijk, misschien gebeuren er elders wel dingen – mensen zijn mensen – maar ik heb het nog nooit gezien of er iets over gehoord. Het boeddhistische kloosterleven is anders en vrijer dan dat van monniken in Belgische kloosters vroeger. Wij leven wel celibatair, maar we mogen op uitstap naar Shimla, wij mogen lachen. Hier hangt geen bedrukte sfeer zoals in de kerken.’
‘In een internaat slaap je toch ook met meerdere jongens op een kamer? Dat is toch leuker dan alleen? Die leraar wil ons gewoon in het oog houden om te zien of wij studeren. Allak is echt een zeer gerespecteerde wijze.’
We gaan zijn slaapkamer binnen. Er staan drie lage eenpersoonsbedden. Naast het bed van Allak liggen stapels boeken. Giel toont een gebedenboek dat hij fonetisch uit het hoofd leert, elke ochtend en avond.
‘Het moet fantastisch zijn om na jaren en jaren opeens te beginnen begrijpen wat je al die jaren hebt uitgesproken,’ zegt Thomas.
Giel knikt. ‘In de les filosofie krijgen we al beginselen mee. We denken diep na over vragen als ‘Is de schelp wit, of is de kleur van de schelp wit?’ Daarmee vullen ze hier een heel boek, maar het is best wel interessant, want op het einde gaat het over the mind.’
‘Het is niet te geloven hoeveel respect ze hier voor boeken hebben, omdat er in een boek veel wijsheid staat. Ze drukken boeken zelfs even tegen hun hoofd voor ze ze openen. In het begin maakte ik constant fouten. Je hoort een boek op je hoofdkussen te leggen. Ik legde het op mijn bed, maar dat mag niet omdat ook je voeten en je poep daar liggen.’
Hij doorbladert het boek. Stukken tekst zijn met een fluostift gemarkeerd. ‘In België doet elke student dat, hier lachen ze me uit. ‘De verver’ noemen ze me.’
Ik probeer me in te beelden hoe het leven hier ’s avonds is. Om zes uur is het donker in de Himalaya. Na het avondeten zitten Allak, Giel en de andere jongen hier elk in bed in stilte boeken te bestuderen. Ik heb plots te doen met deze jonge gast, zo ver weg van alles wat het leven van jonge mensen leuk maakt.
‘Ben je eenzaam, Giel?’
Hij kijkt me onbegrijpend aan. ‘Waarom zou ik? In het begin een beetje, omdat ik nog geen vrienden had, maar nu... Die monniken zijn echt allemaal vrienden. Een grote familie.’
We gaan naar buiten. Het uitzicht is adembenemend. Rondom ons zien we de bergruggen van de Himalaya, met zijdeachtige lage wolken ertussen. Bundels zonlicht verlenen een sacrale schoonheid aan de natuur.
‘Magisch,’ zucht Thomas. ‘Hier aankomen, de rust die die jongen uitstraalt, het klooster... Dit is eigenlijk... het mooiste dat ik ooit gezien heb.’
Giel valt hem bij. ‘Als je het raam niet sluit in de winter, zie je soms vaag een wolk in de kamer hangen. Die heeft zelfs een geur. Soms gooien we de ramen en de deuren van de klas open en drijft er een wolk naar binnen. Ja, da’s iets speciaals.’
‘Ik begrijp nu waarom jij naar hier gekomen bent,’ zegt Thomas. ‘Ik vind het straf dat een 15-jarige jongen zich niet liet beïnvloeden door familie of vrienden, of door onze westerse maatschappij.’
Giel zegt stil: ‘Ik heb mijn wil gevolgd. In de rechtbank werd gezegd dat ik gepusht werd, gedwongen. Dat was niet waar.’
Thomas: ‘Mocht je in een Belgisch klooster ingetreden zijn, dan had er niemand over gerept. Maar als je zegt: ‘Ik wil boeddhist worden’: ho maar! Díé is gebrainwasht! Ik voel me hier zelf een pak lichter, in een kerk is dat net omgekeerd. Maar vind je niet dat je je terugtrekt uit de samenleving?’
Giel: ‘Neen, dit is ook samenleven, maar anders. Toen ik hier arriveerde, zag ik hoe moederlijk de oudere monniken voor de jongere zorgden... Dat was echt thuiskomen, geloof me. Er kwamen direct monniken naar mij toe en ze toonden me een Kuifjesalbum. Ik zei dat ik uit het land van de tekenaar kwam, Hergé. ‘Wow!’ riep iedereen. Nu zijn ze het al beu dat ik zo vaak met België uitpak (lacht). En dat landschap... Ik heb hier al zesduizend foto’s genomen. Nu ben ik ermee gestopt.’
Vier jaar mediteren
Er klingelt een bel. Een monnik wenkt ons. We worden uitgenodigd voor het middagmaal. Er worden ons vijf, zes heerlijke vegetarische gerechten voorgeschoteld. ‘Dat is niet omdat boeddhisten vegetariërs zijn,’ zegt Giel. ‘Maar de grond waarop ze hun klooster hebben gebouwd, is eigendom van de hindoetempel iets verderop, en hindoes eisen een strikt respect voor dieren.’
Tijdens de maaltijd valt de elektriciteit een paar keer uit, ‘maar dat gebeurt twintig keer per dag, dus daar leer je mee leven’.
Na het eten wandelen we boven op een bergkam via een soort geitenpad. Aan weerszijden gaapt de afgrond. Onderweg legt Giel uit dat hij naar onvoorwaardelijk geluk leert te streven. Het doel is een innerlijke toestand waarin er geen doel meer is.
We arriveren aan het meditatiecentrum, een afgelegen gebouw met verschillende ruimtes. Voor een deur liggen een tiental paar sandalen. ‘Boeddhistische monniken gaan soms erg diep,’ legt Giel ons uit. ‘Om de drie jaar, drie maanden, drie weken, drie dagen en drie uren vertrekt er een groep van een tiental leerlingen om hier vier jaar onafgebroken te mediteren. Die zijn nu bezig. Ze leven ook enkele maanden in volstrekte duisternis en ze zien allerlei dingen als ze weer buitenkomen. Mijn meester Allak heeft het in Tibet drie keer na elkaar gedaan.’
Anders gezegd: als Giel daar nu mee begint, zal hij na de meditatie 20 jaar zijn. ‘Nee, ik wil eerst mijn studies voltooien,’ zegt hij gedecideerd. ‘Anders word ik misschien in de keuken of het kantoor aan het werk gezet en studeer ik niet meer.’
Thomas Smith heeft een speciaal verzoek. ‘Mediteren in de Himalaya, daar droom ik al lang van. Maar ik ken de technieken alleen van boeken en audioboeken. Zou jij me willen begeleiden?’
Het antwoord van de jonge monnik is ontnuchterend. ‘We mediteren hier niet zoveel, hoor. Er is geen tijd door al die examens, het instuderen van gebeden en de ceremonies in de tempel. Ik hou het vaak bij een paar minuten per dag.’
Thomas slikt. Toch gaan we zitten, drie op een rij.
We mediteren.
★★★
Bij het afscheid aan de poort hebben de monniken een kleine verrassing voor ons in petto. We krijgen een zijdeachtige sjaal die met gelukstekens is bedrukt. Dat is hun manier om bezoekers een goede reis te wensen.
‘Bedankt om even tijd te maken voor ons,’ zeg ik tegen Giel.
‘Geen probleem. Dit was het leukste bezoek van Belgen dat ik hier al heb gehad,’ zegt hij.
Er valt even een stilte. Er breekt iets in zijn blik. Ik druk de jonge monnik tegen me aan. Het is nog een jongen.
‘Hou je sterk, maat,’ zeg ik.
‘Jullie ook,’ zegt hij zachtjes.