Merchandise - After the End
Voor we het vergeten: koop deze plaat.
Nu dat achter de rug is, kunnen we u meedelen dat het voornaamste wapen van Merchandise de vanzelfsprekendheid is: de groep lijkt op ‘After the End’ aldoor met gesloten ogen en zonder handen te spelen. Zelf zouden ze zeggen: ‘Het enige wapen dat we nodig hebben, is onze DIY-houding.’ Ook waar: Merchandise is begonnen als principiële punkgroep en deed het lang zonder manager, zonder label en zonder Facebook. Hun platen nemen ze gewoon thuis op – in het geval van ‘After the End’: in de dressing van frontman Carson Cox (28). De groepsnaam hebben ze uit de back catalogue van Fugazi geplukt: dat zegt ook al iets.
Merchandise is ook een ráre groep. Na twee, drie afwisselend harde, vreemde en arty platen gaan ze op ‘After the End’ voluit voor weelderige popmuziek. Aan wie om referenties vraagt, zullen wij altijd ‘The Smiths’ moeten antwoorden. Merchandise deelt er de mix van wuft, tragisch en vrolijk mee, en de roestvrije aanleg voor popmelodieën – maar epigonen zijn ze niet: daarvoor is hun stijl te uniek.
Het luxueuze klanktapijt dat wordt uitgerold op toptracks als ‘Green Lady’, ‘Enemy’ en ‘True Monument’ klinkt tegelijk levenslustig en melancholisch. Weelderig én to the point. Klassevol en speels. En Cox lijkt een soort crooner geworden, maar het is de oprechtheid in zijn stem die van deze plaat één van de meesterwerken van dit jaar maakt.
Het is de eerste plaat waarvoor Cox het mixen niet zelf doet; hij liet het over aan Gareth Jones, een oudgediende die de voorbije jaren onder meer het geluid van ‘Turn On the Bright Lights’ (Interpol) en ‘Veckatimest’ (Grizzly Bear) mee bepaalde.
Ondertussen begint er zich in het popjaar 2014 een bijzondere tendens af te tekenen. Jaren-, decennialang – ongeveer van Hüsker Dü helemaal tot aan The White Stripes en zelfs Arctic Monkeys – werd te onberispelijk geproducete indierock haast per definitie verdacht bevonden. Niet meer: net als de recente, mooi en lang bijgeschaafde platen van The War On Drugs, Future Islands, Sean Nicholas Savage en Damien Jurado klinkt ‘After the End’ zonder meer áf. De tien songs zijn in een honingdikke flow gevat, en glinsteren in het zonlicht. En om het af te maken, klinkt de helft ervan (check de eightiesswing van ‘Telephones’, het slepende melodrama van ‘After the End’) ook nog eens als een instantklassieker. Iemand schreef terecht dat ze niet zouden opvallen als je ze elk afzonderlijk in de bests of van uiteenlopende groepen als The Antlers, David Sylvian, Echo & The Bunnymen dan wel Death Cab For Cutie smokkelde.
In de categorieën ‘Donkerbruinste Vermoeden van het Jaar’, ‘Sympathiekste Bierbuik’ en ‘Vrolijkste Frans’ ligt nog alles open, maar voor ‘Plaat van het Jaar’ hebben we er een contender bij.