Michael Kiwanuka - Home Again
‘Otis Redding was pas zevenentwintig toen hij stierf, maar zijn songs zijn gezongen vanuit het perspectief van een man. Hoeveel zevenentwintigjarigen hoor je vandaag zulke wijsheden verkondigen in hun songs? Er zijn geen echte mannen meer!’ Een uitspraak van Chrissie Hynde, gelezen in een oude Q.
Ze prees in het stukje een plaat van Mitch Ryder & The Detroit Wheels uit 1966, waarop Ryder ‘soul met white boy angst’ mengde en met z’n 'mannelijke stem’ een tijdperk typeerde waarin ‘een drieëntwintigjarige z’n best deed om zo mannelijk mogelijk te klinken’.
Grappig om dat te herlezen in de week waarin het debuut van Michael Kiwanuka opligt ter bespreking. De vraag dringt zich op: is Kiwanuka een man? Sorry, Chrissie, het antwoord is nee.
Want hoewel gezegend met een sepia stem die de winnaar van de BBC Sound of 2012-prijs al vergelijkingen met Bill Withers, Terry Callier et le tout soul opleverden (zelf voelt hij zich het meest verwant met Roebuck ‘Pops’ Staples, de stamvader van The Staple Singers) - allemaal ouderwetse, van volwassen pijnen overlopende ‘echte mannen’, dus - is de vierenwtintigjarige Kiwanuka every inch a boy.
Een aarzelend kind van z’n tijd, voor wie het eigenlijk allemaal nog moet beginnen, ‘in a little while’, ‘any day’, of anders wel ‘one day’, zoals hij zingt in de folksoulliedjes ‘I’ll Get Along’, ‘Any Day Will Do Fine’ en ‘Home Again’.
En ik vind het contrast oude stem vs. jonge twijfel net de charme van ‘Home Again’: ze behoedt de plaat voor gevreesde labels als ‘retro’ en ‘stijloefening’. Maar trop is te veel.
Bij ‘Always Waiting’ en ‘Worry Walks Beside Me’ denk ik: stop met wachten! Leef! Of, om Chrissie te citeren: ‘Wees een vent!’ Die ergernis heeft ook te maken met de net iets te brave inkleding van die twee songs – denk kabbelende achtergrondfolk voor in een Starbucks.
Natuurlijk is authenticiteit een marketingtruc in een platenbusiness op zoek naar de laatste hoop op herstel. Natuurlijk wil men na jaren gepimpte R&B-producties de singer-songwritertrend opnieuw lanceren.
Maar de kritiek die Kiwanuka al te verwerken kreeg van zelfverklaarde postmodernisten – hij zou een retro-faker zijn die als ‘echt’ wordt gepromoot – is ongerechtvaardigd. Luister gewoon naar ‘Tell Me a Tale’, met z’n prachtige, parmantige arrangementen, of ‘Bones’, met z’n ingehouden verlangen het enige liefdesliedje op de plaat, postmoderne doowop die kraakt van het glazuur.
Inspiratie voor dat geluid haalde Kiwanuka bij ‘I Only Have Eyes for You’ door The Flamingos, uit 1959. Het laatste is voor eeuwig beter dan het eerste, maar allebei zijn ze verplicht te downloaden, en wel nú. Dat is een bevel.