Na de zondvloed (2): de verhalen van Mona en Isabelle
Geologisch gezien zit het zo. In de diepte van de Indische Oceaan zijn reusachtige aardschollen na jaren van frictie over elkaar heen geschoten. Door die plotse verschuiving beeft de aarde en wordt de hele zee van bodem tot waterspiegel opgestuwd en in de richting van de kusten gejaagd met snelheden tot negenhonderd kilometer per uur. Waar de zee ondieper wordt - bij het strand dus - nemen de golven in hoogte toe, zodat ze met grote kracht op het land beuken.
Geologisch gezien zit het zo. In de diepte van de Indische Oceaan zijn reusachtige aardschollen na jaren van frictie over elkaar heen geschoten. Door die plotse verschuiving beeft de aarde en wordt de hele zee van bodem tot waterspiegel opgestuwd en in de richting van de kusten gejaagd met snelheden tot negenhonderd kilometer per uur. Waar de zee ondieper wordt - bij het strand dus - nemen de golven in hoogte toe, zodat ze met grote kracht op het land beuken.
De kracht van zo'n zeebeving kan in een cijfer worden uitgedrukt; het verdriet om honderdduizenden levens is niet afleesbaar op de schaal van Richter. Het Vlaamse meisje Mona (18) is nu nog in Thailand als uitwisselingsstudente. Tussen de duikers en de vissers van Khao Lak had ze eerder haar lief Jay (25) leren kennen.
MONA «Na mijn laatste jaar op de middelbare school wist ik niet meteen wat studeren aan de unief, en omdat ik eerst een stukje van de wereld wilde zien, heb ik me bij AFS opgegeven als exchange student. Een jaar eerder was ik met vrienden én de rugzak op reis geweest in Vietnam, en daar is mijn voorliefde voor Azië zo'n beetje ontstaan.
»Via AFS ben ik bij een gastgezin in Thailand terechtgekomen, en ik ben daar nu zeven maanden. Mijn gastgezin woont in Ranong (zuidwest-Thailand, red.), ik heb nog een jongere 'broer' en een jongere 'zus', en ik ben echt thuis in die familie, én in Thailand. De mensen zijn er warm en heel vriendelijk, en je maakt er ook makkelijk vrienden. Die vriendschap is niet oppervlakkig; als ze je graag hebben, zullen ze je nooit vergeten. Dat heb ik ondervonden na de tsunami: toen ben ik door mensen opgebeld die ik ooit maar tien minuutjes gesproken had. Die bezorgdheid van mensen die je amper kennen, dat vind ik heel Thais, dat kan ik me in België niet voorstellen.
»Van maandag tot vrijdag ga ik naar school en in het weekend ga ik naar Khao Lak. Mijn familie heeft daar een mooi buitenhuis en mijn 'vader' heeft er een internetcafé en een bureautje dat uitstappen regelt voor de toeristen. Hij hád die twee zaken, want ze zijn compleet vernield. Khao Lak is zeer toeristisch, redelijk volgebouwd met hotels en appartementen, maar twintig kilometer verder zit je bij de vissersdorpen, en als je wat dieper het binnenland in gaat, zit je in de jungle en de bergen.
»Daar op Khao Lak heb ik m'n lief Jay leren kennen. Jay is dive master. Hij gaat met toeristen varen in zo'n houten vissersboot, en dan gaan ze duiken, snorkelen, vissen, koralen bekijken en soms inktvis vangen. Ik ging heel vaak met 'm mee. En als we niet op het water zaten, kwamen we met zijn vrienden bijeen op het strand, wat babbelen, wat drinken, beetje samen naar de zonsondergang kijken.
»De dag voor de tsunami waren we naar de Similan-eilanden vertrokken, een keten van negen prachtige eilanden op zes uur varen van Khao Lak (de eilanden vormen een Nationaal Park en worden tot de mooiste van Thailand gerekend, red.). Jay was er niet bij, maar wel familie uit België: mijn oom en tante, een neef en een nicht waren me tussen kerst en nieuwjaar komen bezoeken. Die eerste dag was echt fantastisch: witte stranden, felblauwe zee, uren snorkelen tussen de koraalriffen, en 's nachts de volle maan, die heel het eiland en de oceaan verlichtte.
»Aan het strand waar we logeerden, waren tentjes. Die stonden niet ver van het water en daarachter had je dan bungalows-op-palen. Ik sliep in een tent, en mijn familie in zo'n paalwoning. We hadden net ontbeten, ik had mijn bagage in de reiszak gepakt, en ik ging nog even naar het toilet, dat hogerop lag. Daar hoor ik plots een jongen roepen: het water komt, het water komt!! Ik kwam buiten en het water was er al, dwars tussen de tenten en de paalwoningen. De mensen die nog in hun tent lagen, zijn om en om getuimeld met tent en al, die zijn gewasmachiend, maar de mensen in de bungalows hebben het water niet zo hoog binnen gekregen. Wij zaten op het vierde eiland van de keten, en eigenlijk zijn wij gespaard gebleven omdat de drie voorste eilanden de kracht van de vloedgolf al enigszins gebroken hadden.
»Toen de telefoon en de elektriciteit uitvielen, werd iedereen ongerust. Er was immers het nieuws dat één van de negen eilanden helemaal verdwenen was: speedboten waren door de lucht geslingerd met de mensen er nog in, andere boten waren meegesleurd in reusachtige draaikolken... er zouden tientallen, honderden doden zijn. Veel mensen dachten toen dat het water opnieuw ging komen en dat het ook ons eiland helemaal zou overstromen. Alle toeristen hebben dan hun spullen gepakt en met z'n allen zijn we op de ene heuvel van dat eilandje gaan zitten.
»Ik voelde me niet thuis onder die westerse toeristen. Iedereen deed zo druk, iedereen was zo gestrest, ik vond het verschrikkelijk om die mentaliteit opnieuw te moeten meemaken. Thaise mensen zouden zich om mekaar bekommerd hebben, maar nu zag ik kliekjes ontstaan, ieder met zijn mensen en met zijn bagage. Dat egoïsme, dat was ik niet meer gewend; ik had het in zeven maanden niet meer meegemaakt.»
undefined
In shock
MONA «We hebben twee dagen vastgezeten op dat eiland, en op de avond van 27 december zijn we kunnen terugkeren naar Khao Lak. Op de boot was iedereen vrolijk, we zijn weg van Similan!, we gaan weer naar huis!, maar toen naderden we Khao Lak en dat was verschrikkelijk. De lijken dreven naast de boot terwijl we binnenvoeren, huizen lagen in puin, boten lagen aan stukken, bomen over de weg, de straten kapot, de winkels kapot... Ik heb Jay direct gebeld op de gsm, maar er kwam niks, geen antwoord, en dan heb ik van vrienden en van zijn ouders gehoord dat hij bij de vermisten was. Het was te donker om nog op het strand te zoeken, ik ben naar de tempel gelopen, en daar was het een 'overhoop' van gewonden, van mensen die lijken bij zich hadden, van kinderen die zaten te wachten op ouders die maar niet kwamen. Ik heb twee meisjes gezien van zeven en acht jaar, al twee dagen zaten ze daar, helemaal alleen.
»De volgende ochtend vroeg ben ik naar het strand gelopen, iedereen die ik kende sprak ik aan, of ze iets van hem wisten, en allemaal hadden ze slecht nieuws: iedereen was weggevlucht van het strand, Jay was weg kunnen spurten met een brommer, maar in de vlucht was hij gebotst tussen al die andere auto's en brommers, hij was gevallen, en zo was hij door de golven meegesleurd. Ik was in shock. Op dat ogenblik was ik niet alleen Jay kwijt... Ik ben enig kind, en vijf jaar geleden ben ik én mijn vader én mijn moeder verloren in een verkeersongeluk, twee mensen die ik héél graag zag. En nu ik weer iemand had leren kennen die ik ook heel graag zag, was die misschien ook dood...»
undefined
Zombie
MONA «Uren en uren heb ik lopen zoeken, en terwijl ik zocht waar Jay lag, kwam ik heel de tijd vrienden en bekenden tegen die ook op zoek waren naar hún lief, hún vader, hún moeder. Het was bijna vreemd dat mensen aan het zoeken waren, want overal lag het vol mensen die ik kénde. Dat is alsof jij door je buurt in Antwerpen zou lopen en in elke straat liggen er mensen die je kent en die dood zijn. Het was altijd maar lijken, overal lijken. Stond je in de file, dan stond er een wagen met lijken mee aan te schuiven. Je was daar omsingeld door de dood.
»De meeste lijken lagen in lakens gewikkeld op verzamelplaatsen langs de weg, met meestal een dokter of een verpleegster erbij. Aanvankelijk legden ze Thais en blanken apart en wisten de hulpverleners wíé er lag. Maar op den duur waren er zoveel lijken en lag alles zo door elkaar dat je het zelf maar moest uitzoeken: een groot laken was dan een blanke, een kleiner laken een Thai.
»In mijn hoofd had ik nog een kleine hoop om Jay levend te vinden, maar met mijn handen zocht ik alleen nog tussen doden. Dat openslaan van die lakens en dat kijken naar die dode gezichten - heeft hij dreadlocks? heeft hij halsbandjes met kralen? - werd routine: latex handschoenen aan, laken weg, het is 'm niet... de volgende. Dat was op automatische piloot, ik ging bijna emotieloos met die lijken om. Na een paar dagen had ik het gevoel dat ik een zombie was, één of ander wezen dat daar robotachtig rondliep. Het enige wat ik nog kon, was 's morgens opstaan en hem gaan zoeken. Iets anders was er niet voor mij.
»Mijn gevoelens gingen ook alle kanten uit. Soms was ik stil, dan zat ik daar maar te staren, kon ik nog amper praten, nog amper lachen. Maar een uur later sprongen de tranen weer in mijn ogen, en was het schreien, schreien als gek.
»Gelukkig waren er altijd vrienden bij mij. Zij hebben me overeind gehouden, gewoon door onnozel te doen zoals altijd, dat we soms keihard liepen te lachen over straat... M'n vrienden hebben echt gewaakt over mij, die zagen dat ik nog amper at, nog amper sliep, dat ik helemaal ‘weg’ begon te raken, en zij zeiden dan, blijf een dagje thuis, Mona, wij zullen wel zoeken. Maar dan zat ik toch weer de ziekenhuizen af te bellen of faxen te sturen naar hulporganisaties met zijn foto en zijn persoonsbeschrijving erbij. Of ik ploos missing person-sites uit op internet, of ik keek naar tv-programma's waar ze reeksen foto's lieten zien van dode mensen. Er waren op tv ook mensen die foto's toonden van familieleden of vrienden van wie ze geen nieuws hadden, en sommige had ik al in een laken gezien... De dood was daar dag en nacht, en zelfs als je er niet aan dacht, dan had je nog altijd die stank van de lijken in je neus, die ging niet weg.»
undefined
Massagraf
MONA «Zijn zus heeft Jay op 5 januari gevonden, elf dagen nadat hij verdwenen was. Zijn lichaam lag niet in Khao Lak, maar dertig kilometer daarvandaan. Het is ongelooflijk dat ze hem nog op het spoor is gekomen, want hij lag al in een massagraf. Maar een deel van de lijken hadden ze weer uit het zand gehaald, en het zijne was er toevallig bij. Hij was wel totaal onherkenbaar, zijn kleren weg, zijn haren weg... We hebben hem moeten identificeren aan zijn tanden en de halskettinkjes die hij droeg.
»Toen ik mijn ouders verloor, heb ik altijd gezegd dat ik dat niet meer zou aankunnen: het verlies van een goeie vriend of van iemand die ik heel graag zie... En nu is het gebeurd, en nu blijkt dat ik het aankan. Maar ik kan er allerminst blij om zijn, en ik ben er ook niet sterker door geworden.
»Jay heeft een boeddhistische begrafenis gehad, hij is gecremeerd, en dat afscheid was een heel moeilijk moment, maar aan de andere kant ben ik gerust omdat we hem gevonden hebben en omdat hij een waardige begrafenis heeft gehad. Zo zal hij ook rust kennen waar hij nu is; een rust die hij niet zou hebben als zijn lijk nog in de zee lag, of zomaar onder de grond.»
undefined
Kerkhofstrand
MONA «Als ik nu in Khao Lak kom, dan is het zelfs vreemd dat sommige mensen nog leven. Je weet dat daar tientallen vrienden en bekenden gestorven zijn, maar elk weekend in januari ben ik daar mensen tegengekomen die ik dood waande. Dat is dan allebei heel blij zijn: hey, je leeft nog - en ha, jij leeft ook nog! Want natuurlijk, zolang zij mij niet zagen, dachten zij ook dat ik dood was.
»In Khao Lak is het toeristenleven nog niet opnieuw op gang gekomen, omdat er zoveel verwoest is. Maar in Phuket is het wel anders... Daar heb ik begin januari gezien hoe sommige toeristen alweer op het strand lagen te zonnen terwijl het puin nog niet geruimd was. Van de Thai kan ik het nog begrijpen dat zij de economie en het toerisme weer willen boosten, maar op die toeristen ben ik kwaad. Zo weinig respect dat ze hebben. Zelf ga ik niet meer op het strand van Khao Lak liggen, voor mij is het alsof ik dan op een kerkhof lig. En ik ga nog wel zwemmen in zee, maar niet meer daar op de plek waar Jay gestorven is.
»Een dierbare wil je nooit verliezen, maar als het toch moet, dan is het beter om hem dáár te verliezen, en niet in België: omdat je in Thailand zo goed wordt opgevangen door zoveel mensen. Voor mij zal het heel moeilijk zijn om weer naar België te moeten terugkeren. In België weten ze niet wat ik écht heb meegemaakt, in België woont niemand die Jay kent, niemand die nog iets over hém kan vertellen aan mij.
»Het is intussen meer dan een maand dat mijn lief dood is, en ik mis hem heel erg. Ik heb hem niet meer om mee te babbelen, om mee uit te gaan of op zee te gaan varen. Dat verlies zal ik een heel leven meedragen, maar aan de andere kant ben ik heel blij dat ik zo'n bijzonder iemand gekend heb. En die maanden dat we mekaar gekend hebben, die ben ik niet kwijt: die draag ik een heel leven met me mee.»
undefined
Angst in Atjeh
Twee weken na de zeebeving stuurde Oxfam-België haar medewerkster Isabelle Delforge (38) naar Indonesië om een rapport te maken over de uiterst zwaar getroffen provincie Atjeh: van de 220.000 doden in het land komt het merendeel daarvandaan. Atjeh, aan de noordkust van Sumatra, is niet 'zomaar' een rampgebied, het is ook een oorlogsgebied, waar separatistische rebellen het sinds 1976 opnemen tegen regeringstroepen, een strijd die al tienduizenden slachtoffers heeft geëist. Op het ogenblik van de tsunami was de noodtoestand van kracht en was het gebied verboden terrein voor buitenlanders; na de ramp hebben beide partijen een staakt-het-vuren afgekondigd, en stond het Indonesische leger toe dat buitenlandse hulpverleners en journalisten toegang kregen tot de provincie. Het relaas van een vissersbevolking die met lege netten achterblijft.
ISABELLE DELFORGE «In Indonesië heeft Oxfam goeie contacten met de landbouwersorganisatie FSPI (die deel uitmaakt van de wereldwijde boerenorganisatie Via Campesina, red.), en op Atjeh ben ik rondgeleid door mensen van de lokale FSPI-afdeling. Ik ben er van 7 tot 14 januari geweest; het doel was een stand van zaken op te maken die de directe noodsituatie wat oversteeg.»
HUMO Wat voor landschap heb je daar?
DELFORGE «Aan de oostkust, die amper getroffen is, heb ik kunnen zien dat het een prachtig land is. Je hebt daar immense stranden die afgezoomd zijn met naaldbossen, en in die bossen zijn er open plekken, daar liggen de dorpjes, met smalle wegen die naar beneden lopen, naar het strand en naar de zee. In de buurt van de dorpen zijn er ook prachtige terrassen waar de boeren hun rijst verbouwen, en achter die rijstvelden beginnen de bergen. Als je van de oost- naar de westkust reist, rij je dus eerst langs die spiegelende waterpartijen waar vrouwen de rijst aan het verplanten zijn, dan kom je in de bergen en in diepe wouden waar apen en andere wilde dieren de weg oversteken, en dan daal je weer af naar de kust, waar allemaal kleine vissersdorpen liggen, met eilandjes in de zee, koraalriffen en vissen in alle mogelijke kleuren. C'est magnifique! Tot 26 december althans, toen zijn die dorpen in chaos en verwoesting gedompeld. Je ziet alleen wat stenen muren die nog overeind staan en enkele mensen die tussen het puin wat bezittingen bij elkaar zoeken. En de cijfers die je dan in die dorpen hoort, hier vijfhonderd mensen dood, daar duizend mensen dood, c'est massif!
»Van sommige arme vissersdorpen die dicht bij het strand lagen, schiet zelfs niks meer over. Waar ooit hutten en boten stonden en een paar honderd mensen leefden, is niks meer, alleen nog zand. Alsof er nooit een dorp gelegen heeft. Alles, de houten huisjes én de mensen, zijn in zee gesleurd en vergaan.
»Veel vissersfamilies zijn de bergen in gevlucht en willen daar nog altijd niet weg, zo bang zijn ze van nog een golf en nog een aardbeving. Daar zijn ze zo van doortrokken dat ze angst hebben voor alles wat ze niet kennen: zelfs als ze hulpploegen zien arriveren, slaan ze op de vlucht.
»Andere ‘dorpen’ hebben een kamp opgeslagen in de bergen en willen daar ook blijven. Ze willen nooit meer terug naar de kust, en ze vragen van de overheid geld om een nieuw dorp te mogen bouwen. Terwijl ze niet eens weten waarvan ze moeten leven in die bergen! Daaraan zie je hoe zwaar die vissersgemeenschappen in hun bestaan getroffen zijn. Er moet toch heel wat gebeuren eer je je geboortegrond opgeeft, eer je niet meer wil wonen op die plaats waar al eeuwen je dorp heeft gestaan.
»Op sommige plaatsen hoor je zelfs zeggen: we houden op met vissen, we willen zelfs geen vis meer eten. Daar is het alsof de mensen niet meer van de zee willen leven. In andere dorpen zie je dan weer dat vissers volop bezig zijn met het herstellen van netten en boten. Hoe dat komt, ik weet het niet. Het schijnt een rol te spelen of de vissers op het land waren of op zee toen de vloedgolf toesloeg: in het dorp hebben ze de angst van hun leven gehad, op zee hebben ze amper wat gevoeld, daar steeg het water misschien één meter.»
HUMO Maar ook voor die vissers moet de mentale klap heel groot zijn geweest om aan te meren bij hun dorp dat in hun afwezigheid helemaal is weggespoeld.
DELFORGE «Ja, dat moet verschrikkelijk zijn geweest. Er zijn dorpen waar alleen nog de vissers in leven zijn; hun vrouwen, kinderen, de bejaarden van het dorp, iedereen is omgekomen behalve zij. Maar er zijn ook dorpen waar amper iemand is omgekomen, omdat een bewoner het rare 'gedrag' van de zee heeft gezien, snel een kreet heeft gegeven en iedereen gauw de berg is opgelopen. We zijn in een dorp geweest waar alles was weggeveegd, waar je alleen nog zand en strand zag, en toch waren er daar maar enkele doden. Zelfs de bejaarden zijn er nog, omdat ze gerénd hebben voor hun leven.»
undefined
Kleine garnalen
DELFORGE «Op dit ogenblik raamt men dat zeventig procent van de vissers van Atjeh dood of vermist zijn, of op z'n minst niet meer in staat om te werken. Er zijn streken waar de visserij gewoon is uitgeroeid, een ander woord is er niet. Tegelijk staat die overblijvende groep vissers al een nieuwe dreiging te wachten: de fabrieksschepen, die vooral door Thaise bedrijven gerund worden. Die schepen hebben een kleine bemanning van meestal minderjarigen aan boord, en ze werken met reusachtige netten die heel fijne mazen hebben en die de zee tot op de bodem leeggraaien. De lokale vissers zijn al jaren met hen in conflict, en nu is de algemene vrees dat die industrie van de situatie gaat profiteren, vooral omdat hun schepen niet geleden hebben onder de tsunami.
»In de kuststreek van Atjeh heb je ook zoetwatervijvers waar vis gekweekt wordt. Die kweekvijvers zijn overspoeld door de zee, het zoetwater is brak geworden, en ook daar staat men te wachten om die plaatselijke nijverheid te vervangen door industriële vis- en garnalenkwekerijen.»
HUMO En de landbouw?
DELFORGE «De productie van kokosnoten is helemaal weg, omdat kokospalmen dicht bij het strand staan. De rijstvelden en de akkers met uien, pepers en maïs liggen wel iets hoger, maar toch is vijftien procent vernield. De FAO (de voedsel- en landbouworganisatie van de VN, red.) denkt dat de schade in de komende jaren nog kan oplopen, omdat de bodem op sommige plaatsen vervuild is door de mix van zeewater en afval, én omdat de irrigatie op veel plaatsen verstoord is door de aardbeving. De landbouw is wel minder getroffen dan de visserij, maar men vreest dat de overheid de wederopbouw ook hier vooral gaat uitbesteden aan de agro-industrie en niet aan de boeren zelf, die uiteraard minder snel zijn in het herstellen van hun activiteiten.» (In Atjeh zijn ook enkele Belgische agrobedrijven actief: Sipef bijvoorbeeld houdt zich bezig met de industriële winning van palmolie, jh)
undefined
Waterspuwend zeemonster
HUMO De vissers die niet meer op zee willen gaan, zijn die bang van een nieuwe golf?
DELFORGE «Ja. Ook al ben je op zee veilig voor een tsunami, toch wagen ze zich daar niet meer. In die kleine vissersdorpen heeft het animisme nog veel invloed, en in hun ogen zijn de goden van de zee vertoornd, en dan is het beter dat je hen niet onder de ogen komt. Ze leven echt in vrees: als de zee, die normaal een bron van leven is, nu plots een bron van dood is geworden, dan moet er iets ernstigs aan de hand zijn, denken ze. En ook de aarde blijkt dan nog vertoornd te zijn, want ook de aarde heeft gebeefd! En nu denken ze vanalles: we hebben te weinig gebeden, we hebben er te veel op los geleefd... ze geven zichzelf de schuld van die ramp.
»Die mensen zijn ontworteld. Het merendeel van de bevolking leeft van de landbouw en/of de visvangst, en nu hebben die twee middelen van bestaan - aarde en zee - zich tegen hen gekeerd! Tegen hun werk, tegen hun dorp, tegen hun woonst en tegen hun familie! Ze weten niet of ze de aarde en de zee - die ze dachten góéd te kennen - nog kunnen vertrouwen en die schok in hun vertrouwen zorgt bij die rurale bevolking voor een diep trauma, een trauma dat nog decennia zal doorwerken.»
HUMO Het is toch een bevingsgevoelig gebied. Hadden ze dan nog nooit een tsunami beleefd?
DELFORGE «Meer naar het zuiden is men er wel mee vertrouwd, maar in het noordelijke Atjeh niet. In het zuiden heeft men op sommige plaatsen ook sneller alarm geslagen, omdat men de voortekens beter begreep. De zee die zich plots honderden meters ver terugtrekt van het strand (door het ‘aanzuigeffect’ van de grote golf die zich in de verte aan het vormen is, jh), dat was zo'n voorteken. Je vindt er ook sporen van zeebevingen in de volkswijsheid en in lokale legenden. In Thailand is er bijvoorbeeld zo'n legende over een monster dat de zee verslindt en dan alle water opnieuw uitbraakt over het land. Het opvallende is dat die volkswijsheid beter bewaard is op het traditionele platteland, en dat er daar ook minder slachtoffers gevallen zijn.»
HUMO Volkswijsheid als een vorm van Early Warning System dus. DELFORGE «Ja. Vijf dagen voor de tsunami was ik nog aan de westkust van Thailand, in een natuurgebied waar sea gypsies leven. En nu lees ik dat die 'nomaden van de zee' twee weken voor de tsunami vreemde voortekenen hebben gezien. Ze vingen vissen die ze nooit eerder gevangen hadden, ze zagen krabben hun schuilplaatsen verlaten op een manier die heel ongewoon was, en daardoor waren ze op hun hoede. Op de koop toe kreeg hun tovenaar een droom over een naderend onheil, en toen ze de zee dan zo ver terug zagen vloeien, wisten ze: that's it!, en ze zijn op de vlucht geslagen. En praktisch heel die bevolking is gered, ook al lagen ze daar dichter bij het epicentrum dan Phuket of Khao Lak.
»Die toeristische gebieden zijn ontsloten en ‘modern ontwikkeld’, daar hechten natuurlijk geen belang meer aan volkswijsheid. En ze zullen zich wel veilig gevoeld hebben in hun betonnen vakantiecentra, maar in feite waren ze ecologisch kwetsbaar. Omdat ze de wouden en de mangrovebossen gekapt hebben en volgebouwd met hotelcomplexen, zijn ze die natuurlijke barrière tegen de zee kwijtgeraakt, en daardoor is het water er veel dieper doorgedrongen dan op plaatsen waar wel nog bossen en natuurlijke duinen zijn. Daar is de kracht van de golf gebroken en konden mensen zich ook nog vasthouden aan takken en aan bomen, beter dan aan muren van beton. De vissers hebben jaren gewaarschuwd voor die toeristische kaalslag - die ook de paaigebieden van hun visbestand bedreigde - en nu moet men vaststellen dat ze gelijk hadden en dat men te ver is gegaan.»
undefined
Ruiters van de Apocalyps
HUMO U hebt ook de compleet verwoeste provinciehoofdstad Banda Atjeh bezocht.
DELFORGE «Ja, vroeger was het een stad met tweehonderd zeventigduizend inwoners, nu zijn er al bijna tachtigduizend doden geborgen, en er komen er nog elke dag bij. Die tol is zo zwaar omdat er twee rampen vlak na elkaar hebben plaatsgevonden: eerst de aardbeving - die in Banda Atjeh heel zwaar was, zo dicht bij het epicentrum - en kort daarna die grote vloedgolf. De stad moet dus al voor een groot stuk in puin gelegen hebben toen de golf de stad inspoelde.
»Vroeger moet Banda Atjeh een mooie hoofdstad geweest zijn, met kanaaltjes die naar de zee leidden, maar nu is het de hoofdstad van de puinhopen, de stinkende modder en de lijkengeur. In die kanaaltjes liggen nog hopen lijken, maar ze zitten bedolven onder balken, matrassen, auto's en andere rommel. Die kanaaltjes worden met graafmachines leeggemaakt, de lijken worden in bodybags gestopt, langs de kant van de weg gelegd en opgehaald door vrachtwagens van het Rode Kruis en het leger of door vuilniswagens. Die lijkenophalers, dat lijken wel de ruiters van de Apocalyps. En dan vooral de lijkenophalers in de legervrachtwagens! Die camions zijn reusachtig groot, maar de bestuurders zijn onzichtbaar achter hun geblindeerde voorruiten met alleen een nauwe kijkspleet, dat is zo sinister zoals die blinde gevaartes door de straten komen gereden, met achterop die laadbak vol met lijkenzakken. En tussen die zakken staan de ophalers, ze staan daar met hun maskers voorgebonden tussen de stapels doden, het stinkt verschrikkelijk, en ondertussen roepen en schelden ze op mensen die niet uit de weg gaan... dat is zo macaber, zo luguber, dat is met geen woorden te beschrijven.
»En dan de angst bij de mensen. Er was al angst voor de oorlog, en nu is daar de angst bijgekomen van twee massale rampen die vele honderdduizenden mensen met de dood hebben bedreigd. Hét woord dat in alle gesprekken terugkomt is ‘trauma’. Alles is trauma! Iemand komt niet opdagen voor een afspraak, ‘it is because of trauma!’ Een gezin heeft een licht beschadigd huis maar wenst toch in een tentenkamp te wonen, ‘it is trauma’. Een middenstander houdt na drie weken nog altijd zijn winkel gesloten, ‘he is trauma!’ En je kúnt je ook niet indenken wat het betekent, zo'n ramp overleven maar wel twintig familieleden kwijt zijn. En zo zijn er duizenden en duizenden mensen die ineens alleen zijn. En omdat de dood zo wijdverspreid is, is de angst ook wijdverspreid. Je hebt mensen die niet meer praten, die niet meer slapen, die compleet verlamd zijn door de angst.
»Ik ontsnapte er zelf ook niet aan. Ik heb de golf niet gezien, ik heb niemand verloren, ik ben geen huis kwijt, ik heb geen honger geleden, en nog greep die sfeer van angst mij ook aan. Zeker in Banda Atjeh. Ik wist wat ik daar kwam doen, ik had mijn afspraken en mijn werk, maar al na één dag vroeg ik me af hoelang het zou duren eer ik zou instorten en in tranen uitbarsten. Ik heb nochtans aardig wat gereisd, ik heb al wat oorlog en armoede gezien, maar Banda Atjeh was extreem aangrijpend.
»En wat het nog erger maakt, zijn de naschokken. Nog elke dag en nacht sinds 26 december zijn er naschokken geweest. Eerst klinkt er een soort ‘bonk’ in de bodem, en dan begint alles te trillen: de glazen, de meubels, de muren. En de mensen nemen geen risico, ze vluchten gelijk de straat op. Vijftien minuten na de aardbeving kwam de tsunami, en ook nu nog vrezen ze dat zo'n naschok door een reuzengolf gevolgd wordt.»
undefined
Ambiance!
DELFORGE «Tussen al die angst en die gruwel zie je dan luidruchtige equipes van jonge vrijwilligers die het puin doorzoeken en lichamen bergen. Meestal jonge mannen, twintigers, door islamitische organisaties gerekruteerd in heel Indonesië, af en toe ook meisjes uit de - modernere - universiteitssteden. Ik ben een tijdje opgetrokken met een ploegje van de universiteit van Medan, en ik zie nog dat vrolijke gezicht van één van die studenten: Oh! But now I am very used to the smell of dead bodies! Op een manier zoals je praat over muggen in je kamer. Ze maken grappen, ze plagen mekaar, ze staan met z'n allen te discussiëren rond de motorkap van hun ouwe pick-up die weer 's niet wil starten... c'est vraiment une bonne ambiance. En natuurlijk steekt die uitgelatenheid schril af tegen die desolate, doodse omgeving, maar het is hun manier om het vol te houden. Als ze afgelost worden, zie je hoe uitgeput ze zijn, met van die holle ogen. En toch staan ze daar elke dag opnieuw - ook al hebben ze weinig te eten, slapen ze met hele groepen in verlaten huisjes en moeten ze doorlopend met die rottende lijken omgaan. Ik heb ook een paar nieuwe ploegen zien aankomen, ze waren uren onderweg geweest en ze stonden op mekaar gepakt in de laadbak van een vrachtwagen. Dat zegt toch iets over de geweldige solidariteit binnen Indonesië zelf. Die vrijwilligers doen echt the dirty work, de internationale hulpverlening zal je zelden zien waar zij aan het werk zijn.
»Sommige vrijwilligers verblijven bij de vluchtelingen in de tentenkampen, en dáár heb ik kunnen zien hoe het leven verder gaat, ondanks alle ellende. De jongens lopen achter de meisjes, er wordt gegiecheld en gelachen, en elk mondje Engels duikt bij je op om contact te zoeken, (op hoge toon:) ‘Oh! I wànt too prrractice my English with you! Oh! We neverrr have foreignerrrs in Atjeh! Firrrst time!
»En dan nog iets over die solidariteit in Indonesië zelf. In onze media klinkt het alsof elk dakloos gezin in een vluchtelingenkamp zit, maar heel veel gezinnen verblijven bij verwanten op het platteland. Ik heb boerenhutjes gezien waar nu twintig mensen samenwonen, en waar het schaarse inkomen wordt aangesproken om dubbel zoveel 'gezinsleden' eten te geven. In feite worden die daklozen beter opgevangen dan alle andere, want ze zijn in een vertrouwde omgeving, maar het erge is dat die gastgezinnen niet op geld of andere humanitaire hulp kunnen rekenen, omdat ze niet binnen het officiële systeem van de kampen en de hulporganisaties vallen. De enige die hen steunt is het FSPI, zij zorgen voor rijst en levensmiddelen.»
HUMO Over die lokale solidariteit hoor je amper wat in de pers.
DELFORGE «Het ene brengt het andere mee: omdat ze niet zichtbaar zijn voor de klassieke hulpverlening, worden ze ook niet opgemerkt door de media, die meestal opereren in het zog van de hulporganisaties. Bovendien komen journalisten amper op het platteland. Ze vliegen van overal naar dat vliegveld van Banda Atjeh, ze rijden met een huurauto naar de stad en naar de grootste tentenkampen, en hop, na een dag of twee zijn ze weer weg. Het bezoek is ten einde, de ‘tsunami-zoo’ is bezocht; de rest van de provincie interesseert ze niet meer.»
Jan Hertoghs