Naomi Klein over het klimaatplan van de superrijken: 'Ik weet niet hoevelen van ons vannacht rustig zullen slapen.'
Naomi Klein, auteur van bestsellers als ‘De shockdoctrine’ en ‘No Logo’, heeft met ‘No Time. Verander nu, voor het klimaat alles verandert’ wellicht haar belangrijkste boek tot dusver geschreven. Niets doen tegen de klimaatverandering is niet langer een optie: hoog tijd om onze globale economie, vrijemarktfilosofie én politieke systemen te herdenken. Want als je de superrijken oplossingen voor de opwarming van de aarde laat zoeken, kom je uit bij genocide op grote schaal. Een fragment.
Het is maart 2011 en ik ben net aangekomen bij een driedaagse conferentie over geo-engineering in het landelijke Buckinghamshire, ongeveer anderhalf uur ten noordwesten van Londen. De bijeenkomst is georganiseerd door de Royal Society, de legendarische Britse academie voor wetenschappen, met leden als Isaac Newton, Charles Darwin en Stephen Hawking.
'Het valt op dat sleutelfiguren in het wereldje van de geo-engineering, zoals Richard Branson, een buitengewone interesse delen in een planetaire uittocht'
De laatste jaren is de Royal Society het belangrijkste wetenschappelijke orgaan geworden dat pleit voor een technologisch plan B, nu er geen vooruitgang wordt geboekt in de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. In een rapport uit 2009 wordt de Britse regering opgeroepen om veel geld te stoppen in onderzoek naar de meest effectieve methoden van geo-engineering. Twee jaar later wordt het op wereldschaal blokkeren van een deel van de straling van de zon genoemd als ‘misschien wel de enige optie om in geval van een klimatologische noodsituatie snel tot een daling van de temperatuur op aarde te komen’. (…)
Na het diner, onder manshoge portretten van weldoorvoede mannen met witte pruiken, worden de deelnemers uitgenodigd in de gelambriseerde bibliotheek. Daar komen zo’n dertig wetenschappers, juristen, milieuactivisten en beleidsmakers bijeen voor de inleidende ‘technische briefing’ over de verschillende geo-engineeringprojecten die ter sprake zullen komen. Een wetenschapper van de Royal Society geeft een presentatie waarin diverse oplossingen aan de orde komen: het ‘bemesten’ van oceanen met ijzer om CO2 aan de atmosfeer te onttrekken, het bedekken van woestijnen met enorme witte doeken om zonlicht weer de ruimte in te reflecteren, en het bouwen van machines die CO2 uit de lucht zuigen, het type machines dat ook meedingt in Richard Bransons Earth Challenge.
De wetenschapper legt uit dat er te veel projecten zijn om ze allemaal uitgebreid te behandelen en dat ieder project om andere regelgeving vraagt. Daarom zullen we ons de komende drie dagen concentreren op de methoden van geo-engineering die volgens de hier aanwezige wetenschappers het meest realistisch en veelbelovend zijn. Het gaat daarbij om verschillende methoden om deeltjes in de atmosfeer te verspreiden die zonlicht reflecteren, en die zo de hoeveelheid warmte die de aarde bereikt verminderen. Geo-engineers noemen dat solar radiation management (SRM), omdat op die manier geprobeerd wordt om de hoeveelheid zonlicht die de aarde bereikt letterlijk te ‘managen’.
Er zijn verschillende manieren waarop je de zon zou kunnen afzwakken. Het plaatsen van spiegels in de ruimte, de meest doldwaze en futuristische aanpak, wordt direct verworpen. Een andere mogelijkheid is cloud brightening: zeewater vernevelen in de lucht (door scheepsvloten of vanuit torens op het land) om meer bewolking te creëren of om wolken zwaarder en reflecterender te maken. De meest besproken optie is het vernevelen van zwaveldioxide in de stratosfeer, met behulp van speciaal aangepaste vliegtuigen of een zeer lange slang die omhoog wordt gehouden door heliumballonnen (sommigen opperen zelfs het gebruik van kanonnen). (…)
Het vernevelen van zwavel in de stratosfeer wordt vaak aangeduid met ‘de Pinatubo-variant’, een verwijzing naar de uitbarsting van de Pinatubo op de Filippijnen in 1991. Bij de meeste vulkaanuitbarstingen komen er as en gassen in de lagere atmosfeer terecht, die weer naar beneden vallen. Dat gebeurde ook bij de uitbarsting van de IJslandse Eyjafjallajökull-vulkaan in 2010, toen het Europese luchtverkeer ernstig werd verstoord. Maar in zeldzame gevallen – en de uitbarsting van de Pinatubo is daar een voorbeeld van – worden grote hoeveelheden zwaveldioxide recht de stratosfeer in geschoten. Als dat gebeurt, vallen de druppeltjes zwavelzuur niet terug naar de aarde: ze blijven in de stratosfeer en verspreiden zich in een paar weken tijd rond de hele planeet. De druppeltjes fungeren als minuscule spiegeltjes die het licht breken en voorkomen zo dat alle warmte van de zon het aardoppervlak bereikt. Als dat soort grote uitbarstingen rond de evenaar plaatsvindt, blijven de druppeltjes één of twee jaar in de stratosfeer hangen. De afkoeling van de aarde houdt soms zelfs langer aan.
Dat is precies wat er na de uitbarsting van de Pinatubo gebeurde. Het jaar daarop koelde de aarde een halve graad Celsius af, en Oliver Morton schreef in Nature: ‘Als er toen niet ook El Niño was geweest, zou 1992 0,7 graden koeler zijn geweest dan 1991.’ Opmerkelijk genoeg is die 0,7 graden precies de temperatuurstijging die het gevolg is van de uitstoot van broeikasgassen. Daarom zijn sommige wetenschappers ervan overtuigd dat ze de opwarming van de aarde kunnen tegengaan door grote vulkaanuitbarstingen na te bootsen.
Tijdens de briefing worden eerst de voordelen van een dergelijke aanpak besproken. De benodigde technologie bestaat al, al moet die nog uitgetest worden. Het is relatief goedkoop, en als het zou lukken, zou de aarde al vrij snel koeler worden. Afhankelijk van de gekozen methode en de intensiteit waarmee die wordt toegepast, zijn er ook nadelen. Er kan een permanente nevel ontstaan waardoor we nooit meer een blauwe lucht zullen zien; sterrenkundigen zouden door die nevel planeten en sterren minder goed kunnen observeren; en o, ironie: een verzwakte zon zou de energieopbrengst van zonnepanelen kunnen verminderen.
Maar het grootste probleem van de Pinatubo-variant is dat er niets aan de oorzaak van de klimaatverandering wordt gedaan, en dat is de ophoping van broeikasgassen. Alleen het meest in het oog springende symptoom, de temperatuurstijging, wordt aangepakt. Dat helpt tegen het smelten van de ijskappen, maar niet tegen het overschot aan CO2 in de atmosfeer. De oceanen blijven die kooldioxide maar opzuigen en verzuren daardoor in sneltempo.
Dat eist nu al een zware tol van koralen en schaaldieren, wat ernstige gevolgen kan hebben voor de hele mariene voedselketen. Aan de andere kant, zo wordt ons verteld, zouden meer CO2 in de atmosfeer en een kunstmatig laag gehouden temperatuur ook gunstig kunnen uitpakken, want planten houden van kooldioxide (alleen niet in combinatie met verzengende hitte en droogte) en groeien misschien wel beter in wat je bijna een kunstmatige planetaire kas zou kunnen noemen.
O ja, nog een nadeel: als je eenmaal deeltjes in de stratosfeer gaat spuiten om zonlicht te blokkeren, kun je er eigenlijk niet meer mee ophouden. Als je dat wel zou doen, zou alle warmte die je op kunstmatige wijze met die virtuele zonnebril hebt tegengehouden, zich in één grote hittegolf op het aardoppervlak storten en zou er van geleidelijke aanpassing geen sprake meer kunnen zijn. Denk aan van die akelige heksen uit sprookjes, die jong blijven door duistere toverdrankjes te drinken en in één seconde verschrompelen als het brouwsel opeens op is.
Dat ‘beëindigingsprobleem’, zoals onze Britse inleider het beleefd omschrijft, zou je kunnen oplossen door een grote hoeveelheid CO2 uit de atmosfeer te zuigen zolang de aarde haar zonnebril nog opheeft. Als vervolgens de deeltjes oplossen en de zon weer volop schijnt, is er te weinig broeikasgas in de atmosfeer om de opwarming te versterken. Dat klinkt heel mooi, alleen hebben we nog geen idee hoe we iets dergelijks op de vereiste schaal kunnen realiseren – iets waar Richard Branson ook achter is gekomen.
Luisterend naar die verhalen doemt een schrikbeeld op. Niets op aarde zou zich aan de imperfecte machines van de mensheid kunnen onttrekken, want we zouden geen hemel meer hebben, maar een dak, een ondoorzichtig, door geo-engineering vervaardigd plafond boven een stervende, verzuurde oceaan.
En het wordt nog erger, want onze inleider heeft het grootste nadeel voor het laatst bewaard. Er verschijnt een beeld op het scherm met een kaart van de wereld waarop met kleuren is aangegeven in welke regio’s het meer of minder zal regenen na het injecteren van zwaveldioxide in de stratosfeer. De neerslag in Europa en Noord-Amerika verandert nauwelijks, maar de Afrikaanse landen rond de evenaar lichten rood op, en dat betekent ernstige droogte. Hoewel de kaart niet zo duidelijk is, lijken ook delen van Azië problemen te krijgen. Temperatuurdaling door minder zonlicht zou ook de zomermoessons kunnen verzwakken, en die zijn in die regio’s de belangrijkste bron van neerslag.
De toehoorders, die tot nu toe rustig zaten te luisteren, schrikken opeens wakker. Een deelnemer valt de spreker in de rede: ‘Ik wil het nu eens niet over wetenschap, maar over ethiek hebben,’ zegt hij duidelijk geagiteerd. ‘Ik kom uit Afrika en wat ik nu zie over die neerslag, bevalt me niets.’ De Royal Society geeft in één van haar rapporten zelfs toe dat solar radiation management ‘zou kunnen leiden tot klimaatveranderingen die schadelijker zijn dan de ‘geen SRM’-optie’.
De man uit Afrika schudt zijn hoofd. ‘Ik weet niet hoevelen van ons vannacht rustig zullen slapen.’
Wennen aan ‘gruwelijk’
Meer uit wanhoop dan uit overtuiging is het taboe op geo-engineering de afgelopen jaren geleidelijk afgebrokkeld. Een belangrijk keerpunt was een in 2006 geschreven essay van Paul Crutzen, die de Nobelprijs voor de Scheikunde kreeg voor zijn baanbrekende onderzoek naar de afbraak van de ozonlaag. Hij schreef dat de tijd gekomen was om na te denken over het injecteren van zwavel in de stratosfeer, als noodgreep om ernstige opwarming van de aarde tegen te gaan. ‘Als er geen grote stappen worden gemaakt in het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en de temperatuur snel gaat stijgen, dan is ingrijpen in het klimaat de enige manier om op korte termijn de temperatuurstijging tot stilstand te brengen en andere klimatologische effecten tegen te gaan,’ zo schreef hij.
Crutzen maakte de weg vrij voor wat inleidend onderzoek, maar de echte doorbraak van geo-engineering kwam na de mislukte klimaattop van Kopenhagen in 2009, hetzelfde jaar waarin de Amerikaanse klimaatwetgeving niet door de Senaat kwam. Iedereen had zijn hoop op die initiatieven gevestigd en toen ze allebei mislukten, kwamen de klimaatsleutelaars uit hun laboratoria gekropen om ook ogenschijnlijk krankzinnige ideeën te verkopen als de enige realistische oplossing, daarbij geholpen door de economische crisis, die kostbare transities naar andere vormen van energie politiek onverkoopbaar maakte.
Dat vooral de Pinatubo-variant zo veel media-aandacht heeft gekregen, is voor een groot deel te danken aan Nathan Myhrvold, het overenthousiaste voormalige hoofd technologie van Microsoft, die nu de baas is van Intellectual Ventures, een bedrijf dat zich specialiseert in allerhande hightech uitvindingen en dat veel geld verdient met patenten. Myhrvold is buitengewoon mediageniek – een wonderkind, natuurkundige, ster aan het technologische firmament en daarnaast nog fanatiek speurder naar dinosaurussen, natuurfotograaf en gediplomeerd amateurkok.
In 2009 brachten Myhrvold en zijn team details naar buiten over een vinding die ze StratoShield noemden, een door heliumballonnen gedragen buis die op dertig kilometer hoogte zwaveldioxide vernevelt. En hij was er als de kippen bij om die vinding te verkopen als een alternatief voor overheidsingrijpen: nog geen twee dagen na de top in Kopenhagen was Myhrvold al op CNN om zijn vinding – die volgens hem ‘een Pinatubo op verzoek’ kon leveren – zonder enige bescheidenheid te presenteren als ‘dé oplossing voor de opwarming van de aarde zoals we die nu kennen’.
Twee maanden daarvoor was de bestseller ‘SuperFreakonomics’ van Steven D. Levitt en Stephen J. Dubner verschenen, en daarin was één kritiekloos hoofdstuk helemaal gewijd aan Myhrvolds slang naar de hemel. De meeste wetenschappers die zich met dat onderwerp bezighouden, zijn altijd heel voorzichtig en brengen het blokkeren van zonnestralen als een laatste redmiddel, een plan B dat alleen gebruikt moet worden als plan A (het terugdringen van de uitstoot) niet werkt. Maar Levitt en Dubner beweerden doodleuk dat de Pinatubo-variant te verkiezen is boven het afzien van fossiele brandstoffen. ‘Voor wie van goedkoop en simpel houdt, is dit de ideale oplossing.’
De meeste mensen die pleiten voor onderzoek naar geo-engineering, zijn een stuk minder enthousiast. In september 2010 organiseerden de New America Foundation en het tijdschrift Slate een conferentie in Washington D.C. met de titel ‘Geo-engineering: het gruwelijke idee waar de tijd nu rijp voor is?’ Die ene zin is kenmerkend voor de sombere en gelaten toon van al die conferenties en overheidsrapporten die ervoor gezorgd hebben dat geo-engineering geleidelijk aan op de politieke agenda is komen te staan.
De bijeenkomst in Chicheley Hall is weer een mijlpaal in dat sluipende proces van normalisatie. Activiteiten op het gebied van geo-engineering worden niet meer ter discussie gesteld – wat bij eerdere conferenties meestal wel het geval was – maar beschouwd als een gegeven. (…)
Wandelend door de perfect verzorgde tuinen van Chicheley Hall – langs bomen in de vorm van lolly’s en heggen die tot dolken zijn omgetoverd – bedenk ik dat het niet mijn grootste angst is om op een ‘designplaneet’ te leven, om maar eens een term te gebruiken die ik op een andere bijeenkomst over geo-engineering heb opgepikt. Mijn angst is dat het uiteindelijke resultaat in geen enkel opzicht op deze tuin zal lijken en ook niet op wat ik in de technische briefing heb gezien, maar dat het iets veel en veel ergers zal zijn. Als we op een door onze vervuiling veroorzaakte mondiale crisis reageren met nog meer vervuiling – we doen iets aan de troep in onze atmosfeer door een ander soort troep de stratosfeer in te pompen – dan doet geo-engineering misschien wel iets wat veel gevaarlijker is dan het temmen van de laatste stukjes ‘woeste’ natuur. De aarde kan op hol slaan op manieren die we ons niet voor kunnen stellen, en dan wordt geo-engineering niet het ultieme bewijs van menselijk vernuft, geen nieuwe triomf die de muren van de Royal Society zal sieren, maar het tragische slot van een al eeuwen durend maakbaarheidssprookje.
Velen van onze grootste wetenschappers hebben lering getrokken uit eerdere technologische missers. Een voorbeeld daarvan is dat we de klimaatverandering niet hebben zien aankomen, wat de belangrijkste reden is dat er onder biologen en klimatologen nog zo veel weerstand tegen geo-engineering bestaat. Sallie Chisholm, een vermaarde, aan het MIT verbonden deskundige op het gebied van mariene microbiologie, zegt hierover: ‘Voorstanders van onderzoek naar geo-engineering sluiten hun ogen voor het feit dat de biosfeer een actieve rol speelt (dus niet alleen reactief is) bij alles wat we doen, en dat we dat gedrag niet kunnen voorspellen. Het is een levende, ademende verzameling van organismen (vooral micro-organismen) die zich iedere seconde ontwikkelen – een ‘zichzelf regulerend complex adaptief systeem’ (de precieze benaming). Dat soort systemen kan eigenschappen ontwikkelen die niet voorspeld kunnen worden. Iedereen weet dat! Toch hebben de voorstanders van geo-engineering het daar niet over.’
Ook ik heb me er in de omgang met aspirant-geo-engineers vaak over verbaasd dat ze totaal geen boodschap hebben aan de dure lessen in nederigheid ten opzichte van de natuur die de moderne wetenschap blijvend veranderd hebben (denk aan de chaos- en de complexiteitstheorie). Integendeel, de geokliek barst van de overmoedige mannen die niets anders doen dan elkaar complimenteren met hun ontzagwekkende denkkracht. Aan de ene kant van het spectrum staat Bill Gates, het suikeroompje van de club die ooit opmerkte dat hij het moeilijk vond om uit te maken wat het belangrijkste was: zijn bijdrage aan computersoftware of die aan vaccinatieprogramma’s, omdat ze allebei ‘van hetzelfde kaliber [waren] als de uitvinding van de drukpers en het vuur’. Aan de andere kant van het spectrum staat Russ George, de Amerikaanse ondernemer die ook wel een ‘losgeslagen geo-engineer’ wordt genoemd, omdat hij in 2012 honderd ton ijzersulfaat voor de kust van British Columbia heeft gedumpt. ‘Ik ben op deze planeet de grote voorvechter hiervan,’ verklaarde hij nadat het experiment in de publiciteit was gekomen, de enige met het lef ‘om iets te doen om de oceanen te redden’. Daartussenin zitten wetenschappers als David Keith, die het vaak heel moeilijk lijkt te hebben met ‘het openen van de doos van Pandora’, maar die ook op het gevaar van zwakkere moessonregens door SRM reageerde met het commentaar dat je ‘hydrologische stresssituaties een beetje kunt bijsturen met irrigatie’.
De klassieken noemden dat hybris, overmoed; de grote Amerikaanse filosoof, boer en dichter Wendell Berry noemt het ‘arrogante onwetendheid’, en voegt daar nog aan toe: ‘Arrogante onwetendheid kenmerkt zich door de bereidheid om grootschalig te werken en zo te grote risico’s te nemen.’
En dat brengt ons weer bij die wereldkaart waarop delen van Afrika rood oplichtten, het beeld dat op de openingsavond zo veel onrust veroorzaakte. Is het denkbaar dat geo-engineering niet uitpakt als een spoedreparatie, maar dat het de gevolgen van de klimaatverandering voor grote bevolkingsgroepen alleen maar erger zal maken? En zo ja, wie loopt dan de grootste risico’s en wie bepaalt of die risico’s genomen gaan worden?
‘Sommige landen zijn de pineut’
Voorstanders van solar radiation management blijven over het algemeen nogal vaag als ze het over de ‘verdelingsgevolgen’ of de ‘ruimtelijke heterogeniteit’ van het injecteren van zwaveldioxide in de stratosfeer hebben. Petra Tschakert, geografe aan Penn State University, noemt dat jargon ‘een elegante manier om te zeggen dat sommige landen de pineut zijn’. Maar welke landen? En in welk opzicht de pineut?
Je zou denken dat je zonder een duidelijk antwoord op die sleutelvragen geen beslissing kunt nemen over de inzet van een technologie die zo ingrijpend is. Maar het is nog helemaal niet duidelijk of het überhaupt wel mogelijk is om een antwoord op die vragen te krijgen. (…)
Martin Bunzl, een aan Rutgers University verbonden filosoof en deskundige op het gebied van klimaatverandering, spreekt in dat verband over een enorm en misschien wel onoverkomelijk ethisch probleem voor geo-engineering. Bij geneeskunde, zo schrijft hij, ‘kun je een vaccin op één persoon uittesten zonder alle anderen in gevaar te brengen’. Maar bij geo-engineering ‘kun je van de atmosfeer geen schaalmodel maken of er een hekje omheen zetten. Dat betekent dat je een methode direct op planetaire schaal moet inzetten.’
Computermodellen kunnen nuttig zijn, zeker. Het is de beste manier om in te schatten hoe onze klimaatsystemen zullen reageren op de uitstoot van broeikasgassen. En het is niet moeilijk om een ander soort uitstoot – zwavel in de stratosfeer – in het model te verwerken en te kijken wat voor effecten dat oplevert. Verschillende teams hebben dat gedaan en de uitkomsten zijn buitengewoon zorgwekkend. Alan Robock heeft bijvoorbeeld verschillende SRM-scenario’s laten doorrekenen door supercomputers. De conclusies van een mede door hem geschreven artikel in de Journal of Geophysical Research liegen er niet om: injecties met zwaveldioxide ‘zouden de zomermoessons in Azië en Afrika verstoren en de voedselzekerheid van miljarden mensen in gevaar brengen door een afname van de regenval’. Die moessons zijn de belangrijkste bron van water voor een regio waar meer dan een derde van de wereldbevolking woont. (…)
Robock en zijn collega’s zijn niet de enigen die met alarmerende cijfers komen. (…) Een studie uit 2012 voorspelt 20 procent minder regen in bepaalde delen van het Amazonegebied bij een intensieve toepassing van SRM. Toen een ander team in een studie uit 2013 het in de stratosfeer brengen van zwaveldioxide op verschillende plaatsen op het noordelijk halfrond in een model verwerkte, resulteerde dat in een schokkende 60 tot 100 procent opbrengstdaling van belangrijke gewassen in de Sahellanden – Burkina Faso, Tsjaad, Mali, Niger, Senegal en Soedan. In sommige gebieden zou misschien wel een complete oogst verloren gaan.
We hebben het hier niet over een onbeduidend neveneffect of een ‘onbedoeld gevolg’. Ook als maar een paar van die voorspellingen uitkomen, zou wat gepresenteerd wordt als een ‘uitweg uit een catastrofale klimaatverandering’ weleens massa’s slachtoffers kunnen maken.
Je zou denken dat al die alarmerende onderzoeksresultaten een forse domper zetten op het vrolijke gekwek over de Pinatubo-variant. Het probleem is dat computermodellen weliswaar opmerkelijk accuraat zijn in het voorspellen van de grote lijnen van klimaatverandering, maar dat ze niet onfeilbaar zijn. Het razendsnelle smelten van de ijskappen en ook de onverwachte zeespiegelstijging tonen aan dat computermodellen de neiging hebben om sommige risico’s te onderschatten, en andere te overschatten. Maar waarin klimaatmodellen vooral tekortschieten, is het voorspellen van gevolgen voor bepaalde regio’s – hoeveel warmer het in Zuid-Somalië zal worden in vergelijking met het midden van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, of wat precies de gevolgen van droogte zullen zijn voor de gewassen in India of in Australië. Een aantal aspirant-geo-engineers heeft die onzekerheid aangegrepen om af te geven op onderzoeksresultaten waarin SRM naar voren komt als een potentiële ramp voor de mensheid. Hun argument is dat regionale klimaatmodellen altijd onbetrouwbaar zijn. Tegelijkertijd wijzen ze wel naar modellen met geruststellender uitkomsten. En als het hier alleen maar om een strijd tussen computermodellen ging, zou het misschien wel gelijkspel zijn. Maar dat is niet het geval.
De geschiedenis als waarschuwing
Omdat we niet op modellen en praktijktesten kunnen vertrouwen, blijft er maar één instrument over waarmee we de risico’s van het afzwakken van de zon kunnen voorspellen, een instrument waar weinig technologisch vernuft bij komt kijken. We hebben het over de geschiedenis, en dan met name over wat er is opgetekend over het weer na grote vulkaanuitbarstingen. Over het belang van dat soort historische gegevens lijkt iedereen het eens te zijn. (…)
Levitt en Dubner hebben het belang van een historisch precedent nog het meest benadrukt. In ‘SuperFreakonomics’ schrijven ze dat de aarde na de uitbarsting van de Pinatubo niet alleen afkoelde, maar dat ‘overal op aarde de bossen sneller groeiden omdat bomen gedijen bij wat getemperd zonlicht. En al die zwaveldioxide in de stratosfeer zorgde voor zeldzaam mooie zonsondergangen.’ Maar ze lijken in de geschiedenis geen waarschuwing te zien; ze stippen even aan dat er direct na de uitbarsting een ‘relatief klein’ aantal slachtoffers te betreuren was, als gevolg van noodweer en aardverschuivingen, maar verder melden ze niets negatiefs over de gevolgen van de uitbarsting.
Tegenstanders van het dimmen van de zon grijpen ook naar historische gegevens om hun betoog te onderbouwen, maar als zij terugkijken, zien ze heel wat meer dan mooie zonsondergangen en een ‘bewijs van onschadelijkheid’. Veel onderzoeken tonen een duidelijk verband aan tussen grote vulkaanuitbarstingen en perioden van droogte, zoals dat ook door sommige modellen wordt voorspeld bij de toepassing van SRM. Neem de uitbarsting van de Pinatubo in 1991. Toen die plaatsvond, was er in grote delen van Afrika al sprake van droogte als gevolg van natuurlijke fluctuaties. Maar na de uitbarsting verslechterde de situatie enorm. In het jaar na de uitbarsting viel er in zuidelijk Afrika 20 procent minder regen, en in zuidelijk Azië 10 tot 15 procent. Het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) omschreef de droogte als ‘de ergste van de eeuw’; naar schatting 120 miljoen mensen werden erdoor getroffen. De Los Angeles Times had het over oogsten die voor 50 tot 90 procent verloren waren gegaan, en over voedselhulp voor de halve bevolking van Zimbabwe. (…)
Na zo’n harde conclusie komt het vrolijke geklets over een Pinatubo-variant niet alleen heel vreemd, maar ook akelig over – vooral omdat het hier gaat om een nabootsing van de afkoelingseffecten van een uitbarsting op de schaal van de Pinatubo, maar dan niet eenmalig, maar jaar na jaar, en dat tientallen jaren lang. Het zal duidelijk zijn dat de risico’s dan nog veel groter zijn dan bij een eenmalige uitbarsting. (…)
Kevin Trenberth en Aiguo Dai, de auteurs van een artikel over de schokkende nasleep van de uitbarsting van de Pinatubo, draaien er niet omheen: ‘De grootste angst bij geo-engineering is dat het middel erger zal zijn dan de kwaal.’ En ze benadrukken nog eens: ‘Het creëren van grote droogtes en tekorten aan water lijkt ons niet de juiste oplossing om de opwarming van de aarde tegen te gaan.’
Het valt niet mee om het gemak waarmee veel voorstanders van geo-engineering risico’s bagatelliseren en soms zelfs compleet negeren, los te zien van waar de klappen zullen vallen. Want stel dat uit de historische gegevens en de klimaatmodellen blijkt dat het injecteren van zwavel in de stratosfeer juist in de Verenigde Staten en Duitsland (en dus niet in de Sahel en India) tot grote droogte en hongersnood zou leiden, zou plan B dan ook zo serieus worden genomen? En (…) is er iemand die gelooft dat geo-engineering zal worden ingezet om Afrika te helpen als die hulp het risico op extreem weer in de Verenigde Staten vergroot?
Veel makkelijker voorstelbaar is een scenario waarbij geo-engineering wordt ingezet als wanhoopspoging om bijvoorbeeld de maisoogst in South Dakota te redden, ook als dat ten koste zou gaan van de regenval in zuidelijk Soedan. En dat is zo makkelijk voor te stellen omdat regeringen van rijke landen iets dergelijks al doen, zij het op een passieve manier, door geen maatregelen te nemen die de winsten op korte termijn in gevaar kunnen brengen en de temperaturen te laten stijgen naar hoogtes die een gevaar opleveren voor honderden miljoenen mensen, vooral in de armste gebieden. Dat is de reden waarom Afrikaanse deelnemers aan de klimaatbijeenkomsten van de VN woorden als ‘genocide’ in de mond beginnen te nemen in verband met ons collectieve falen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. En dat is ook de reden waarom Mary Ann Lucille Sering, minister van Klimaatverandering op de Filipijnen, de volgende woorden sprak op de klimaattop van Warschau in 2013: ‘Ik krijg het gevoel dat we aan het onderhandelen zijn over wie er mag leven en wie niet.’ Rob Nixon, auteur en hoogleraar aan de University of Wisconsin, heeft het meedogenloze van de klimaatverandering heel beeldend omschreven als ‘traag geweld’; en geo-engineering zou weleens een middel kunnen zijn om het tempo van dat geweld flink op te schroeven.
Geo-engineering als shockdoctrine
Het lijkt misschien nog wat abstract, maar het is van het grootste belang dat we die verontrustende risico’s onder ogen zien. Want als ooit wordt besloten om geo-engineering toe te passen, zal dat hoogstwaarschijnlijk gebeuren in een sfeer van algehele paniek die geen ruimte laat voor kalm overleg. De voorstanders geven dat ook toe. Bill Gates beschrijft geo-engineering als ‘een soort verzekeringspolis’, iets om ‘in je achterzak te houden voor als de boel opeens uit de hand loopt’. Nathan Myhrvold vergelijkt SRM met ‘sprinklers in een gebouw’ – je hoopt dat ze niet nodig zullen zijn, ‘maar je moet iets hebben om op terug te vallen als er toch brand uitbreekt’.
Wie zou er in een echte noodsituatie immuun zijn voor die logica? Ik in elk geval niet. Natuurlijk, het idee om zwavelzuur in de stratosfeer te spuiten als een soort kosmische paraplu klinkt me nu nog behoorlijk idioot in de oren. Maar als het in mijn stad zo heet was dat duizenden mensen het loodje legden en er kwam iemand met een simpele oplossing om de temperatuur snel omlaag te brengen, dan zou ik daar net zo blij mee zijn als met de airconditioning op een snikhete dag, ook al weet ik donders goed dat die airco alleen maar bijdraagt aan het probleem dat me kwelt.
Dat is de manier waarop een shockdoctrine werkt: in de wanhoop van een echte crisissituatie is er geen ruimte meer voor verstandige oppositie en lijken allerlei vormen van risicovol gedrag tijdelijk acceptabel. Als het klimaat snel gaat veranderen, kunnen we de risico’s van geo-engineering en de daarmee verbonden ethische vraagstukken alleen op een rationele manier analyseren als er geen sprake is van een crisissfeer. En die risico’s maken ons duidelijk dat het afzwakken van de zon iets heel anders is dan het installeren van een sprinklerinstallatie. Tenzij we accepteren dat de kans bestaat dat uit sommige van die sprinklers geen water maar benzine zal spuiten. O ja, en dat we die sprinklers niet meer uit kunnen zetten, omdat er dan een uitslaande brand ontstaat die het hele gebouw in de as legt. Als iemand je een dergelijke sprinklerinstallatie had aangesmeerd, zou je beslist je geld terugvragen.
Hebben we plan A wel echt uitgeprobeerd?
Als we oog in oog zouden staan met een acute en onvermijdelijke klimaatramp, zouden de afschuwelijke keuzes waar geo-engineering ons voor stelt – een deel van Zuid-Amerika opofferen om China te redden, of de voedselvoorziening van India in gevaar brengen om een verdere zeespiegelstijging door smeltende gletsjers en landijs te doen stoppen – misschien niet meer te vermijden zijn. Het is maar de vraag of we genoeg informatie weten te verzamelen om dat soort afwegingen te kunnen maken (het is moeilijk voor te stellen hoe). Maar op dat punt zijn we nog niet. We hebben andere opties, opties die het een stuk onwaarschijnlijker maken dat we ooit voor dit soort onmogelijke, bijna genocidale keuzes gesteld worden. Dat we geen gebruik maken van die opties – en dat is precies wat we op dit moment doen – terwijl we donders goed weten dat dat kan leiden tot een situatie waarbij de overheid zich genoodzaakt ziet om bewust ‘het risico te nemen’ dat bepaalde landen en zelfs subcontinenten worden opgeofferd, is een keuze die door onze kinderen misschien wel gezien zal worden als de meest immorele die de mensheid ooit gemaakt heeft.
De astronautenblik
Er is een foto van Richard Branson op de dag dat hij zijn Virgin Earth Challenge-prijs van 25 miljoen dollar lanceerde, en die foto krijg ik in Chicheley Hall maar niet uit mijn hoofd. Branson, gekleed in het zwart, heeft een brede glimlach op zijn gezicht en gooit vrolijk een plastic model van onze planeet de lucht in, als een strandbal. Al Gore staat naast hem en lijkt zich af te vragen of dat wel zo verstandig is.
Dat in de tijd bevroren moment is voor mij het perfecte beeld van de klimaatbeweging nieuwe stijl: een steenrijke, machtige man die de wereld letterlijk in handen heeft, belooft ons dat hij die kwetsbare blauwe planeet voor ons zal redden. Die heldendaad, zo heeft hij net aangekondigd, zal hij realiseren door in te zetten op het menselijke vernuft en de zucht naar rijkdom.
Aan die foto is zo’n beetje alles mis. De transformatie van grote klimaatvervuiler tot klimaatredder op basis van niet veel meer dan goede pr. De aanname dat zwaaien met een dikke portemonnee de oplossing is voor elke door onszelf gecreëerde puinhoop. En de overtuiging dat de oplossingen voor klimaatverandering niet van onder, maar van boven moeten komen. (…)
In september 2012 zei Branson in het CBS-programma ‘This Morning’: ‘Ik ben vastbesloten om nog tijdens mijn leven mensen op Mars te laten wonen. Dat is een volkomen realistisch plan. Dat gaat gebeuren.’ Hij voegde eraan toe dat volgens dat plan ‘mensen op Mars gaan wonen [...] onder gigantische koepels’. In een ander interview bracht hij naar buiten dat hij erg diep had nagedacht over wie zou worden uitgenodigd op die cocktailparty in space: ‘Er moeten artsen bij zitten, komieken, leuke mensen, mooie mensen, lelijke mensen, een beetje een dwarsdoorsnede van wat je ook op aarde hebt. De mensen moeten goed met elkaar om kunnen gaan, want de ruimte is natuurlijk beperkt.’ O, en er is nóg iemand die niet mag ontbreken: ‘Het is misschien een enkele reis [...] dus misschien wacht ik tot ik nog tien jaar te leven heb en ga ik dan pas, als mijn vrouw me tenminste laat gaan.’ Om zijn beweegredenen uiteen te zetten, roept Branson de hulp in van natuurkundige Stephen Hawking, ‘die het van het grootste belang vindt dat de mensheid andere planeten gaat koloniseren, voor het geval er iets vreselijks met de aarde gebeurt. Het zou doodzonde zijn van al die jaren van evolutie.’
Dat is het verhaal van de man wiens luchtvaartmaatschappij een net zo grote ecologische voetafdruk heeft als het land Honduras, en die zijn hoop voor de redding van de planeet niet op het terugdringen van uitstoot heeft gezet, maar op een CO2-opslokkende machine die nog niet uitgevonden is. Het kan toeval zijn, maar het valt toch op dat zo veel sleutelfiguren in het wereldje van de geo-engineering een buitengewone interesse delen in een planetaire uittocht. Het is dan ook een stuk makkelijker om te leven met een roekeloos en enorm risicovol plan B als je in je andere achterzak een plan C hebt zitten.