Once
The Guy: een rossige straatmuzikant die op de trottoirs van Dublin de ziel uit zijn lijf zingt en 's avonds in het atelier van zijn vader kapotte stofzuigers zit te herstellen. The Girl: een Tsjechische immigrante die op straat rozen staat te verkopen en elke middag een muziekwinkel binnenstapt waar ze van de eigenaar heel even op de piano mag spelen.
Hun kennismaking verloopt, zoals de meeste kennismakingen, nogal stroef-grappig, maar wanneer Guy en Girl - hun namen komen we nooit te weten - even later, in een wonderlijke scène, samen in de muziekwinkel staan te jammen, lijkt het alsof ze mekaar al een eeuwigheid kennen. En zoals hun harten een heel klein beetje met mekaar aan de haal gaan, zo gaat de film aan de haal met óns.
Het is nochtans een klein filmpje: het verhaaltje is zo iel dat het ieder moment als een veertje op de wind kan wegdansen. Maar dat is het 'm nou net: de grote troeven van 'Once' (regie en script: John Carney) zijn de on-Hollywoodiaanse pretentieloosheid van het scenario, het spontane spel van de hoofdacteurs (in het echte leven twee professionele muzikanten) en natuurlijk de mooie songs (onze favoriet: 'Broken Hearted Hoover Fixer Sucker Guy').
'Once' zíet er wel een beetje geïmproviseerd uit - de film kostte een belachelijke honderdduizend euro en werd in amper twee weken ingeblikt - maar die ruwe demo-kwaliteit hoort er gewoonweg bij. Bob Dylan was er wild van. Nu u nog.