Onze Man fietste van Adinkerke naar Zichen-Zussen-Bolder
Dwars door Vlaanderen, woensdag live bij u in de huiskamer, is een mooie koers, met de favorieten voor de Ronde en Parijs-Roubaix die hun grip op de kasseien willen testen. Maar wát een bedrieglijke naam!
Tussen startplaats Roeselare en de finish in Waregem liggen - in vogelvlucht en ruw geschat - ocharme dertig kilometer. Oké, de koers zelf is 199,5 kilometer lang, maar dat geslinger door de Vlaamse Ardennen lijkt in niets op een dwarsdoorsnede van Vlaanderen, zelfs niet van het graafschap van weleer.
Nee, dan liever de route die op deze druilerige dinsdagochtend voor mij ligt: van Adinkerke naar Zichen-Zussen-Bolder, van tegen de Franse grens in de Westhoek naar een dorp in het Maasland, vlak bij Nederland. Vermoedelijke afstand volgens fietsnet.be, langs het uitgebreide netwerk van fietsknooppunten: 295,5 kilometer. Dát is pas dwars door Vlaanderen. Eat your heart out, ridders van de Orde van het Geschoren Been!
De whizzkids van de vrijetijdssector hebben het fietsknooppunt bedacht. Op kruispunten van bos- en veldweggetjes, op jaagpaden naast kanalen en rivieren, en in de lanen van villawijken hebben ze genummerde bordjes geplaatst: door van nummer naar nummer te rijden, maak je een fietstocht langs alles wat bezienswaardig is. En dat lokt volk. Véél volk.
Dag 1: Adinkerke - Gent
Maar goed, we zijn nog lang niet in Limburg. Het is bijna tien uur 's ochtends wanneer ik uit de trein stap in het station van De Panne-Adinkerke. Hier, in de schrale zeewind en met de rollercoasters van Plopsaland op de achtergrond, begint mijn tour de force.
Ik ben niet de enige treinreiziger die zijn fiets mee heeft: een man in volledig fluorescerende uitrusting springt gehaast op zijn zwarte racefiets - hij draagt een reflecterend hesje, fluogele bandjes rond enkels en polsen, en heeft met duct tape een zaklamp op zijn fietshelm geplakt. 'Ik ben de night rider,' lacht William uit Londen.
William «Eén keer per maand kom ik naar Vlaanderen. Ik reis met de trein van Londen naar Dover, en daar neem ik om middernacht de ferry naar Duinkerke. Om twee uur 's nachts kom ik aan land en vertrek ik per fiets naar Gent, waar ik tegen de ochtend arriveer. Daarom noem ik mezelf de night rider. Ik vind het wel fijn, in het donker fietsen. Er is nauwelijks verkeer en je zit lekker in je eigen lichtbel - de buitenwereld bestaat gewoon niet.»
Het is de liefde die deze Engelsman naar Vlaanderen lokt.
William «Mijn vriendin woont en werkt in Brussel, maar we zien elkaar in Gent. Daar woont een vriend van mij: het weekend dat ik naar hier kom, gaat hij naar Londen en slaapt in mijn appartement in Notting Hill. Om naar huis te gaan, zoals nu, neem ik wel de trein tot in De Panne: als je je lief maar één keer in de maand ziet, wil je dat zo lang mogelijk rekken.»
Hij kan ook met de Eurostar naar Brussel sporen, door de Kanaaltunnel, maar dat is te duur. Heen en terug met trein en ferry kost 'm geen vijftig euro, De Eurostar is drie keer duurder, legt hij uit. Dan springt hij zijn koersfiets op en gaat ervandoor: om twaalf uur vertrekt de ferry in Duinkerke.
Ik vertrek ook, aan knooppunt 1 aan het station, richting Veurne. Twee bochten verder ben ik al in de polder, en zie ik door een waas van ochtendmist de platte toren van de Veurnse Sint-Niklaaskerk. Rechts zie ik vrachtwagens zoeven over de E40 richting Frankrijk, links ligt Betonville - de grauwe appartementsblokken aan de zeedijk zullen deel van mijn panorama blijven uitmaken tot ik in Plassendale afbuig richting Brugge en de kust verlaat.
Ik heb geluk: de wind in de polder komt uit het oosten - aan het meetstation van Middelkerke blaast hij met een snelheid van 14 kilometer per uur. Een aardig duwtje in de rug: ik peddel fluitend door het lege landschap, met knotwilgen en rietkragen, een boerderijtje links en een brug over de Duinkerkse Vaart recht. In Wulpen passeer ik Café Wielrijdersrust - Het Dorstige Hart. Een café met zo'n naam verdient een pauze, maar ik heb pech: dinsdag is sluitingsdag.
Het is rustig onderweg. Mijn gezelschap bestaat uit waterhoenders, meerkoeten en talingen. Een witte hermelijn sprint voor mijn wiel de weg over en draait zich hooghartig om: 'Doe mij eens wat, mens.' Ik zie een plompe bruine vogel vliegen: de houtsnip. Ik ben geen vogelaar, maar in de Italiaanse kookboeken op mijn keukenschap staan lekkere gerechten met deze beschermde vogel.
Het valt op dat wielertoeristen steevast in de ándere richting rijden, naar het westen dus. In Gits, het geboortedorp van Johan Museeuw, staat er eentje langs de kant, in een rare hoek voorovergebogen en de benen wijd open - zo plast een koersbroekdrager. Ik vraag 'm of de grote trek westwaarts een reden heeft.
Thierry «Elke wielertoerist kijkt van waar de wind waait voor hij vertrekt: dan rij je tegen de wind in als je nog fris bent, en onderweg naar huis krijg je hem in de rug. 't Is westenwind, dus rijdt iedereen nu naar het westen. De cafés in Veurne doen goeie zaken!»
Ik ontmoet nog meer fietsend volk. Mannen op leeftijd, vooral. Fernand, een zestiger die al tien jaar elke ochtend veertig kilometer rijdt, om de spieren rond zijn kapotte knie te versterken. 'Zelfs als het regent, ben ik niet te houden. Als ik niet heb gefietst, ben ik slechtgezind. En als ik slechtgezind ben, wordt mijn vrouw ook ambetant.' Daniël, een corpulente ex-veldrijder die dertig kilo geleden nog gecrost heeft met Eric De Vlaeminck en Berten Van Damme: 'Ik zag hen alleen bij de start, en wanneer ze mij dubbelden.'
Hij rijdt een rondje van vijftig kilometer, 'want het is nog te vroeg in het jaar om er meer dan honderd te rijden.' Leo, een zeventiger met een opvallende fietsbril met gele glazen, onderweg van Brugge naar Aalter: 'Ik heb altijd gewerkt in een textielfabriek in Kortrijk, als scheikundige. Door hele dagen boven de verfdampen te staan, zijn mijn wimpers uitgevallen. Je mist dat niet, wimpers, behalve als je met de fiets rijdt: je wilt niet weten hoeveel vliegen er zonder die bril in mijn ogen zouden plakken.'
Of Jery, die twee keer in de week naar zijn stamcafé twintig kilometer verderop rijdt, op een fiets die er net zo oud uitziet als hijzelf: 'Thuis loop ik toch maar in de weg van mijn vrouw.' Hij nodigt me uit om een pintje mee te drinken in Café De Brug langs het kanaal Gent-Brugge-Oostende, maar ik bedank: ik ken de gevolgen van alcoholgebruik tijdens het fietsen, en ik heb geen zin om straks bezopen het water in te duikelen.
Zes uur nadat ik in Adinkerke van de trein ben gestapt, rol ik Gent binnen. Plots ben ik een lastpak: ik rij in de weg van auto's en voetgangers en motorfietsen, en niet het minst van andere fietsers. Hetzelfde gevoel was me bij het passeren van Brugge al overvallen, maar dit keer is het heviger.
Op het platteland was ik een Fietser Met Een Bestemming: de blik op de einder gericht, een cadans die de hoogst mogelijk snelheid paart aan de laagst mogelijke inspanning, de ademhaling regelmatig. In de stad telt dat allemaal niet, daar moeten mensen naar de bakker of naar huis of naar school - een fiets is slechts een middel om aan de file te ontsnappen.
Ik rij in een kluwen van studenten op rammelende meisjesfietsen, moeders met kinderzitjes op de bagagedrager, mannen-met-rugzakjes op racefietsen en mountainbikes - allemaal met verschillende snelheden, van wandeltempo tot pittig pedaleren.
De stad slokt me op, en ik moet mijn best doen om niet in haar malende kaken te belanden. Een auto rijdt een meter te ver het fietspad op; een jongeman met een grote rode koptelefoon slaat zonder omkijken linksaf terwijl ik hem voorbijga; een groepje schoolkinderen stoeit aan een tramhalte. Het zijn allemaal bijnaccidenten - zonder goeie reflexen ga je tegen de vlakte.
Daar is het Sint-Pietersstation, en op het plein ervoor laat ik mijn fiets achter - tussen ziljoenen anderen, onder bescherming van een simpel cijferslot, in een jungle vol fietsendieven. Ik zal blij zijn als ik morgen opnieuw onderweg ben, met het zachte zoemen van rubber-op-asfalt en het ritmische tikken van de ketting als soundtrack.