Onze man trok naar Spanje, land in crisis
Wat iedereen al wist, is sinds vorige week officieel: Spanje is een land in recessie. De economie kromp twee kwartalen na mekaar, de consumptie draait op een laag pitje en de werkloosheid heeft spectaculaire hoogten bereikt.
Maar liefst 4,74 miljoen Spanjaarden zijn werkloos: op een zucht na één kwart van de bevolking. Een triest Europees record, maar in het noorden van Andalusië is een stad waar ze nog slechter doen: in Peñarroya-Pueblonuevo heeft 40 procent van de actieve bevolking geen job.
Tussen de steden Córdoba en Badajoz strekt een uitstekend lopend stuk asfalt zich uit: 260 kilometer lang, dwars door één van de minst ontgonnen stukken van het Iberische schiereiland. Een melancholisch landschap dat wiegt, schommelt en glooit.
In verrassende schakeringen van groen: de bakoven van de zomer heeft nog niet alle leven uit de grond gezogen. Het zijn deze indrukwekkende verzichten die de grote Spaanse dichter Federico García Lorca tot zijn gezwollen lyriek noopten.
Een paar kilometer voor de grens tussen Andalusië en Extremadura scheert de N-432 langs Peñarroya-Pueblonuevo: in vervlogen tijden een belangrijke baak van mijnbouw en nijverheid, nu veroordeeld tot de vergetelheid. Maar niet in Vilvoorde, waar duizenden emigranten uit Peñarroya een nieuwe thuis vonden.
Eén op de tien inwoners van Vilvoorde heeft de Spaanse nationaliteit, een veelvoud is van Spaanse origine en 80 procent heeft roots in Peñarroya. De banden tussen Peñarroya en Vilvoorde zijn hecht, maar toch werd een bezoek van de burgemeesteres van de Spaanse fusiegemeente aan Vilvoorde afgelast. De reden: 'La crisis.'
Maandagochtend: marktdag in Pueblonuevo. In Bar Becquer II, ontmoeten we Vincente Galvez (67). Een man uit één stuk – minzamer worden ze niet gemaakt – die met onverholen trots spreekt over zijn Peñarroya, zijn Andalucía en zijn Spanje. Nochtans spreekt Vincente met een zware Brabantse tongval, zijn tweeklanken verraden het helemaal: hij bracht het grootste deel van zijn leven door in Vilvoorde.