Onze Man wordt animator op Rhodos
Thans bevind ik mij mijlenver buiten mijn comfortzone. Op een podium, meer precies, voor de eerste keer in mijn leven wijdbeens op een andere man gezeten. Niet dat ik daartoe geen sluitend motief heb: ik probeer de paarse ballon tussen mijn zitvlak en de ribbenkast van Ben – de boomlange WestVlaming onder mij – tot ontploffing te brengen. Dat doe ik ter lering en vermaak van de gasten van hotel Aegean Blue op het Griekse eiland Rhodos. Daar was ik een week lang animator en doende ging ik – nu honderdduizenden landgenoten weer naar verre buitenlanden trekken om zich zomers te vermeien – op zoek naar de zongeblakerde ziel van het maar al te vaak verguisde massatoerisme.
Mijn week had drie dagen voordien een aanvang genomen, op kruishoogte, in een volgepakte Boeing 737-800 van Jetairfly, de luchtvaartmaatschappij van de touroperator die zo vriendelijk was geweest om mijn onbetamelijke sollicitatie ernstig te nemen. Ik zoek in mijn handbagage naar de vacature waarvoor ik gekandideerd had, overloop wat van mij verwacht wordt – ‘Een Jetair-vakantie staat voor plezier en ontspanning. U doet ter plaatse al het mogelijke om de vakantiegangers hun mooiste tijd van het jaar te laten beleven!’ – en destilleer de essentie van de taak die me wacht: dienstbaarheid. De komende week, besluit ik, zal ik me bekwamen in dienstbaarheid.
'Geen flipflops, geen zonnebril als je praat, en geen relaties met de gasten'
Ook in mijn handbagage: ‘The Moralisation of Tourism: Sun, Sea and Saving the World’, van de Britse onderzoeker Jim Butcher. Een eigenzinnig werkstukje waarin Butcher, sociaal geograaf aan de universiteit van Canterbury, met academische nauwkeurigheid en goedmoedige recalcitrantie één van de meest diepgewortelde a priori's van onze tijd aan de kaak stelt: massatoerisme is verfoeilijk. Het is vanzelfsprekend geworden, parafraseer ik Butcher, dat massatoerisme schadelijk is voor de natuur en lokale culturen, maar ook nog eens moreel inferieur. ‘Quod non,’ betoogt Butcher, en dus neem ik me ontspannen voor om me een week lang onder te dompelen in de gelukzalige gloed van de all-inclusive pakketreis en me ongegeneerd te laten meedeinen op de baren van de mensenzee.
Duitse ballen
Maandagochtend, halfnegen. Als men een kind zou vragen om een Griekse hoteldirecteur te tekenen zou die eruitzien als Alexandros Kanis, directeur van Atlantica Club Aegean Blue: geprononceerde wenkbrauwbalk, gebeitelde kaaklijn en kaarsrechte zithouding. ‘Do you have any entertainment experience?’ wil Alexandros weten, met één oog op hoofd animatie Leo Christmann, een Duitser van amper 20. ‘Nee,’ beken ik: ik ga ervan uit dat dienstbaarheid bij eerlijkheid begint. Ik zie Leo – every inch ein Mann von Stand – zijn best doen om niet te zuchten.
‘De werkdag begint om halftien en duurt tot elf. Als we repetitie hebben, kan het uitlopen tot één uur. Soms later.’ Terwijl Leo me rondleidt door de weelderige tuinen van het hotel, maakt hij me wegwijs in het werkrooster: ‘We werken zes dagen per week.’ Een snelle berekening leert dat een werkweek hier negentig uur telt.
We maken een bocht rond het gigantische zwembad, waar de eerste zonnekloppers zich neervlijen op de honderden zonnebedden. De maximumcapaciteit van het hotel bedraagt 1.200 gasten: op dit moment, schat Leo, logeren er negenhonderd. Maar nergens overvalt je de claustrofobische beklemming van de grote massa.
We kruisen een jong koppel met kinderen: ‘Good mooorning.’ Het valt op met welk een montere spontaniteit Leo de gasten begroet. Ben, een andere collega, zal me de dagen erna uitleggen: ‘Dat is het moeilijkste als je weer thuis bent en over straat loopt: niet de hele tijd goeiendag knikken naar iedereen die passeert.’
Kom, wenkt Leo: ‘We gaan naar de office.’
De office: een kale, vensterloze ruimte in de kelder van het hotel. Rondslingerende kledingstukken, halflege pizzadozen en één computer: het decor van een adolescentie waaraan een zinderend verlengstuk wordt gebreid. Ik maak kennis met mijn posse van de komende week: een internationaal gezelschap van jonge twintigers. Een staalkaart van de jonkheid anno 2013: bontkleurige Icewatch om de pols, iPhone binnen handbereik en een Ray-Ban op de neus. Leo schuift een stapeltje excel-sheets op tafel: het weekschema. Ik probeer een touw vast te knopen aan het onontwarbare kluwen van namen, uren, shows, sporten kinderactiviteiten. ‘Tom?’ Leo wekt me uit mijn ingespannen overpeinzing: ‘Wil jij dan donderdag Trolley Trollbert zijn? En vrijdag hebben we nog een Funny nodig.’ Ik heb geen flauw benul waar hij het over heeft, maar ik knik van ja.
Donderdag zal ik Trolley zijn, en vrijdag Funny, maar vandaag ben ik Tom. Sportanimator. Thies, een ranke Duitser van 23, reikt me mijn plunje aan: een fluoblauwe zwemshort en een hagelwitte tank top, in bodybuilderskringen bekend als het muscle shirt, ontworpen om spierbundels te accentueren. Omdat het mij ontbreekt aan spierbundels, droeg ik nog nooit een muscle shirt. Bovendien verhult die weinig en contrasteert mijn lijkbleke, pafferige lijf nu nog meer met de gebronzeerde strakke lijven van de jongens en meisjes van het team. Dienstbaarheid begint bij het overwinnen van schaamte.
In compacte slagorde trekken we naar de funbox: een hemelsblauw tuinhuis aan de rand van het zwembad. Het zenuwcentrum van het dagprogramma, tot de nok volgestouwd met geluidsapparatuur, speelgoed en sportparafernalia. Leo klapt een groot luik open, metershoge speakers worden in stelling gebracht. Terwijl Thies in vier talen en met de intonatie van een foorkramer op benzodiazepines het ochtendprogramma overloopt, snuister ik door de cd's: ‘Easy Listening for Dinner’ (1 & 2), ‘Beethoven’ en ‘Kultschlagers’. Terwijl ik op het hoesje van ‘Tanz-Marathon Vol. 3’ tevergeefs naar het onontkoombare ‘Get Lucky’ van Daft Punk zoek, grabbelt Thies in een bak rommel naar een balletje en twee pingpongbatjes: ‘We gaan kandidaten zoeken.’ Stellig, pratend in hoofdletters – ‘DON'T BE PUSHY’ – brengt Thies me het abc bij.
Thies «Je mag je niet opdringen, maar je mag ook niet te weinig opvallen. Moeilijk, ja, maar op den duur kweek je feeling. Ik lees op mensen hun gezicht of ze geinteresseerd zijn of niet. (Knikt) Zie je die vrouw liggen, met haar boek? Met rust laten. Trek nooit een krant uit iemands handen. Mensen met de iPod in de oren: laten liggen.»
Collega Liam vervoegt ons: ‘En wees niet fake. Dat is belangrijk, Tim. Can I call you Tim?’ Natuurlijk. Als Liam wil dat ik Tim ben, bén ik Tim: ook dat is dienstbaarheid.
Thies «Mensen komen soms de gekste dingen vragen: wanneer het weer beter wordt, bijvoorbeeld. Wij kunnen dat niet weten, maar het is normaal: wij zijn herkenbaar door onze kleren, wij zijn de front office.»
‘Hey, guys! Nice day, huh?’ Thies meent twee gegadigden te ontwaren. De twee Britten rekken zich geeuwend uit: ‘Nah. Thanks, man. Maybe later.’
Thies «Maandag is altijd een lastige dag. Veel mensen zijn pas gisteravond aangekomen: ze willen in de zon liggen en met rust gelaten worden. Na een dag of drie komen ze los.»
De opkomst is inderdaad mager: maar twee gasten voelen zich geroepen. Daarom spelen Thies en ik zelf ook mee. Ik neem het in de eerste wedstrijd op tegen Matt, als twee druppels water Daniël Termont. Matt wordt de hele wedstrijd lang door zijn zoon voor crap en rubbish uitgescholden, maar hij vindt het allemaal even geweldig, lacht het spleetje tussen zijn tanden bloot. Ik concentreer me op mijn backhand slice en win in een mum van tijd met 11-4. ‘Nog iets,’ sist Thies als ik hem mijn batje geef: ‘Het is niet de bedoeling dat je wint.’
Entertainen is: multitasken. Terwijl ik de wedstrijd tussen Thies en Mark arbitreer, maak ik een praatje met Matt. Hij is brandweerman bij de Britse luchtmacht. Thies had gezegd: ‘Gasten vertellen graag, jij moet een luisterend oor bieden.’ Honderduit vertelt Matt over hachelijke reddingsoperaties. Wanneer ik hem fluitend mijn respect betuig, wuift hij: ‘Neenee, júllie verdienen respect. Ik ben al in veel hotels geweest: nergens is de animatie zo goed als hier. Jullie werken je de pleuris.’
Dienstbaarheid uit zich soms in het in dank aanvaarden van lichtjes surrealistische complimenten.
Zoals afgesproken verlies ik mijn tweede en derde match kansloos en zie ik vervolgens hoe Thies Mark inmaakt in de finale.
Terwijl we terugkeren naar de funbox, overloopt Thies nog enkele stelregels. ‘Eén: draag alleen gesloten schoenen, géén flipflops. Twee: neem altijd je zonnebril van je kop als je praat met gasten. En drie: géén relaties met gasten.’ Thies zucht: ‘Dat is soms knudde, ja. Eén keer vroeg ik 'ns aan een beeldmooie vrouw of ze mee wilde petanquen – Engelsen zeggen French balls – maar ze wilde niet: ‘I prefer German balls.’ Daar sta je dan.’
Ongeschoold en ongewassen
‘Hello, hello!’ Een stem die me vaag bekend voorkomt, toetert door de speakers: ‘Hoog tijd voor onze... cocktailspiel!’ Elke dag om klokslag halfeen geven de animatoren rendez-vous voor een spelletje. Vandaag spelen we pingpongcatch. Dat gaat zo: de deelnemer moet met een geïmproviseerd slaghout – een bat dat met tape aan het uiteinde van een visnetje is vastgehecht – een balletje omhoogslaan en vervolgens met voornoemd netje weer opvangen. Vijf gegadigden staan te trappelen: de winnaar krijgt een cocktail. Gek, bedenk ik, want in dit hotel geldt de all-inclusiveformule: ze zouden sowieso niet moeten betalen voor de cocktail.
undefined
'De slechte naam van het massa- toerisme gaat al mee sinds Queen Victoria' Jim Butcher, Brits onderzoeker
Om mijn pols zit een grijs bandje dat me onbeperkt toegang verschaft tot restaurants, bars, liters alcohol en bergen snacks. De all-informule is in vele hoofden de overtreffende trap van het massatoerisme, de incarnatie van al wat er slecht aan is. In deze baai verloopt, niettegenstaande de sterke verhalen, alles in goede orde: ik kan geen schermutselingen aan de buffetten melden en – ook al wordt er gedurig rum and coke geschonken – van zichtbare dronkenschap is geen sprake. Opvallend ook: de totale afwezigheid van agressie, ook al zitten hier duizend mensen op elkaars lip. Er heerst een sfeer van manifeste onbekommerdheid, een zoele bries voert aanhoudend vlagen van milde euforie aan van over zee. What's not to like, vraag ik me af: ‘Waarom heeft massatoerisme dan toch zo'n slechte naam?’ Tijdens mijn middagpauze stel ik de vraag opnieuw, per telefoon, aan Jim Butcher. Hij weet: ‘Die reputatie gaat al mee sinds Queen Victoria.’
Jim Butcher «Wat heet massatoerisme? Reizen was lange tijd het privilege van de adel: jonge aristocraten maakten, vooraleer het échte leven te beginnen, een grand tour langs de belangrijkste Europese kunststeden. Vanaf de negentiende eeuw had de nieuwe kapitalistische elite ook zin en geld om te reizen en werd in kranten en kronieken denigrerend geschreven over de ‘ongeschoolde, ongewassen en ongemanierde creaturen’ die in Napels bijvoorbeeld de pret kwamen bederven voor de ware reiziger. ‘Schapen’ werden ze genoemd. Lemmingen. Dat ging ironisch genoeg over de industriële burgerij.»
HUMO Het is ook in die misprijzende bewoordingen dat sommigen nu spreken over de toeristen die de Spaanse costa's en de Turkse Rivièra bevolken.
Butcher «De definitie van ‘massa’ is erg fluïde: het is een pejoratief voor elke groep mensen die een bedreiging vormt voor de eigen privileges. De kritiek op massatoerisme is geworteld in de cultuurpessimistische traditie van de negentiende eeuw, toen de industriële maatschappij tot volle wasdom kwam. De arbeidersklasse groeide en organiseerde zich in vakbonden en politieke partijen. Daarop kwam een tegenreactie uit het establishment. Die neigde naar racisme: de arbeider werd beschouwd als een inferieur ras. Met nieuwe wetenschappelijke disciplines zoals de massapsychologie probeerde men dat misprijzen een wetenschappelijke fond te geven. De redeneertrant was zowel bij links als rechts: ‘De massa dénkt niet.’ Rechts maakte zich zorgen over de morele hygiëne van de massa, want het was een voedingsbodem voor het socialisme. En aan de linkerzijde waren Beatrice en Sidney Webb – de oprichters van The Fabian Society, de denktank waaruit Labour is ontstaan – voorstanders van een geboortebeperking op basis van sociale achtergrond.
»Vandaag is de taal minder kras en politiek correcter, maar de kritiek leeft voort in academische kringen en in bepaalde kranten. Soms expliciet – ik ken mainstream academische handboeken waarin massatoerisme ‘verkrachting’ wordt genoemd – en soms indirect: de laatste twintig jaar leeft het idee dat toerisme ethisch moet zijn, wat dat dan ook betekent. Ecologisch. Kleinschalig. Lokaal. Als je niet meestapt in die morele etiquette en naar Spanje reist om in de zon te gaan liggen, ben je verwerpelijk. Het klopt dat veel mensen duizenden kilometers afleggen om twee weken op het strand te liggen: so what? Wat is er mis met twee weken complexloos plezier? Vergeet niet: onze grootouders zagen het strand alleen als ze er een oorlog gingen uitvechten.
»De negatieve perceptie is doorgeslagen: het is het brandpunt van onze desillusie over de moderne samenleving geworden. Als je vooronderstelt dat iets slecht is, zie je alleen nog maar het slechte en wordt dat de definiërende eigenschap. Er is een bekende sketch van Monty Python over Engelse toeristen in Torremolinos: ze spreken Engels, drinken Engels bier en eten elke dag fish and chips. Hilarisch, maar het is wel een culturele referentie geworden: Torremolinos als icoon van het rampzalige massatoerisme. Ik pleit niet voor een architectuur à la Torremolinos, allesbehalve, maar wie het historisch perspectief ernstig neemt, kan er niet omheen dat de regio in de jaren 50 de derde wereld was in termen van geletterdheid, kindsterfte en inkomen. Het toerisme heeft rijkdom gegenereerd, dat aangewend is om problemen aan te pakken. De voorbije decennia zijn miljarden euro's belastinggeld uitgegeven aan groene zones, rioleringen en waterzuiveringsstations. In de jaren 70 luidde de grap: ‘Het was fantastisch in Spanje, alleen jammer van de stank.’ Hotels loosden hun afvalwater gewoon in zee. Nu liggen de standaarden in Spanje veel hoger dan in een gemiddeld Brits stadje. Ontwikkeling kan destructief zijn, maar tegelijk creatief.»
In zijn boek weerlegt Butcher niet alleen de snobistische kritiek op de massatoerist, hij voert ook aan dat de alternatieven, zoals het new moral tourism, niet wars zijn van morele hypocrisie. Zoals de rugzaktoerist, die volgens Butcher de wegbereider is voor de massa die hij verguist (‘Denk aan het niet meer zo ongerepte Thailand’): de tegencultuur waarvan hij denkt deel uit te maken, is een parallel massatoeristisch circuit. Tienduizenden rugzaktoeristen laten hun route en eet-, drenken slaapplaatsen dicteren door dezelfde Lonely Planet-reisgidsen. Per grote uitzondering wordt Butcher even cynisch: ‘Massatoeristen maken tenminste kapot wat al kapot is.’
Butcher «Ik veroordeel jongeren die een sabbatjaar nemen niet: het geeft uiting aan een eerbaar verlangen om iemand te zijn. Het probleem is dat rugzaktoerisme vergeven is van ideologische, paternaliserende en denigrerende vooroordelen. Zoals: lokale culturen liggen onder vuur van de moderniteit. Ik zag ooit een documentaire van een Britse ngo over Ghana. Op een gegeven moment wandelen de interviewer en een inwoner van een shanty town over een paradijselijk stuk strand: de interviewer raakt maar niet uitgepraat over de natuurpracht en de biodiversiteit. Tot verwondering van zijn gesprekspartner: ‘Maar er is hier helemaal níéts. Ik ben werkloos. Mijn broers en zussen zijn werkloos. Wat wij nodig hebben, zijn hotels, en verhuurbedrijven voor motorboten.’ Ik pleit niet voor een ongebreidelde, chaotische ontwikkeling, maar mogen wij onze visie op verandering zomaar aan iedereen opdringen? Wie zijn wij om te zeggen: ‘Natuurlijk wil jij werk, brave man, maar geloof ons: biodiversiteit is belangrijker.’»
Roestige baviaan
‘Swoop left! Clap hands! Turn! Tegenover mij staat Janine, 1 meter 80 gratie en spontaniteit. Met soepel handgeklap spoort ze me aan om maat te houden. Ik heb intussen vernomen wie Funny en Trolley Trollbert zijn: de mascottes van respectievelijk Jetair en het Duitse zusterbedrijf. Morgen en overmorgen zal ik tijdens de Kid's Disco voor het eerst in mijn leven op een podium staan. Het idee doet me duizelen, maar ik repeteer me te pletter: ik hark, ik klapwiek, ik dans met de souplesse van een roestige baviaan. Janine moet zich bedwingen om niet in een onbedaarlijk lachen uit te barsten: ‘You’ll be fine. Wat je ook doet: stop nooit met bewegen.’ Is dat dienstbaarheid, vraag ik, jezelf blootstellen aan je fundamenteelste angsten? Janine lacht: ‘Je wilt niet weten hoe vaak wij onszelf oppeppen: ‘YOLO! You only live once. En FTS!’’ FTS? Fuck that shit.
undefined
'In Rhodos is 70% van de mensen af hankelijk van het toerisme. De resterende 30% zijn af hankelijk van die 70%' Savvas Dimitropoulos, adjunct-burgemeester van Kolymbia
Een uur later probeer ik de slaap te vatten terwijl ik in de verte een krukkige coverband de ene song na de andere hoor mismeesteren. Vlak voor ik inslaap, moet ‘Take Me Home’ (sic) van Franz Ferdinand eraan geloven. Een halfuur later schiet ik wakker: ‘Dinsdag en nog altijd geen ‘Get Lucky’.’
Adieu teelbal
‘Ahmed!’ Misschien beeld ik het me in, want de koperen ploert staat hoog en hakt al uren in op mijn kop, maar ik zou zweren dat gindse kolos– 140 kilogram? – mij roept. Hij doet een stap naar voren en prikt met een gigantische vinger in mijn ribben: ‘Waar is je bom, terrorist?’ Ik kijk nog confuser: ‘Je baard!’ roept hij. Dan dringt het eindelijk tot me door: ik wrijf over mijn kin, voel een stoppelbaard van vijf dagen. Hij verkoopt me een goedmoedige dreun op de schouders: ik zet een stap om niet voorover te stuiken. Het is woensdag, en aan de rand van het zwembad voltrekt zich team day: de animatoren nemen het in toernooivorm op tegen de gasten, in een lange lijst sportieve en andersoortige activiteiten. Chicken run: de tien meter sprint met een tennisbal tussen de knieën. De aflossingskoers per luchtmatras. Een woelige wedstrijd waterpolo die mij – adieu, dierbare vriend – één teelbal kost en waarbij mijn team een smadelijke nederlaag lijdt. In het waterbomconcours schoppen Thies en ik het tot in de finale. Onze tegenstanders – Iain, zo heet de kolossale Brit, en zijn al even giganteske landgenoot Brian – wegen samen 150 kilogram meer dan wij. Landslide victory voor de gasten.>
Na twee dagen valt het me op: de animator ziet altijd dezelfde gezichten opduiken. Iain en Brian. De laconieke Ollie. Iemand met een schouderbrede tatouage van een libel op zijn rug. Een rossekop die – daarom en alleen daarom – Paul Scholes genoemd wordt. Op de zwijgzame Rus Alexi na allemaal Britten. Thies had het al gezegd: ‘Veel mensen vinden Britten brallerig en onaangenaam. Fout: ze zijn joviaal. Hebben altijd zin in fun. Duitsers en Belgen moeten we meer uit hun tent lokken.’
Ik vraag Thies en Leo of het niet moeilijk is om iedereen tevreden te stellen. Thies haalt de schouders op: ‘Je kunt nooit everybody's darling zijn: soms zitten hier 1.200 mensen bijeen. Voor de ene staat de muziek te luid, voor de andere te zacht. Ik ga soms wel 'ns op TripAdvisor kijken om te zien wat mensen van ons vinden, maar je mag de kritiek niet té ernstig nemen: soms zijn mensen gewoon gefrustreerd omdat het weer tegenviel.’
Ding-dong. We zetten ons schrap voor de muziekquiz. Collega Chloë heeft postgevat in het midden van het zwembad: op haar hoofd, dat net boven het water uitsteekt, draagt ze een rode bouwvakkershelm die dienstdoet als drukknop. Het is zaak om, als de muziek weerklinkt, zo snel mogelijk met een schuimrubberen slang op het hoofd van Chloë te meppen. Pas dan mag men een gok wagen.
Ik sta aan de rand van het zwembad, ik zie Liam in de funbox naar de cd-speler tasten. ‘Drie, twee, één... Here we go!’ Ik herken meteen ‘Jungle Boogie’ van Kool & The Gang en spurt het zwembad in. Ik hef mijn benen als een waanzinnige hoog in de lucht, om ook in het water snelheid te kunnen blijven maken. Ik neem met gemak meters voorsprong maar herinner me dan de woorden van Thies – ‘You're not supposed to win’ – en laat me weer uitzakken. Maar dan zie ik in de periferie van mijn blikveld Iain opdoemen. Dan wordt het donker: rond mij tekent zich een steeds groter wordende slagschaduw af. Ik kijk openzienognethoeIain– verrassend fluks voor iemand met zijn postuur – zich met een snoekduik op mij stort. Ik word tegen de bodem van het zwembad gesmakt, mijn schouder kraakt, ik krijg liters water binnen. Ik schop wild om me heen, maar Iain geeft geen krimp. Hij houdt me met één hand onder water en zwiept met de andere de rubberen slang op de rode helm van Chloë.
Een paar uur en een kansloze wedstrijd beachvolleybal later leun ik uitgeput tegen de funbox. Leo: ‘Don't worry: het went, de vermoeidheid.’ Over drie uur krijgt op het grote podium naast het zwembad de finale van team day zijn beslag, maar eerst ga ik een biertje drinken met Savvas Dimitropoulos, jarenlang adjunct-burgemeester van Kolymbia, waar dit hotel gelegen is.
Savvas Dimitropoulos «Het is betrekkelijk simpel: elders in de wereld maken ze dingen. Wij maken níéts. Er is geen industrie op Rhodos, 70 procent van de mensen leeft van het toerisme. Neem de toeristen weg en die 70 procent zit morgen zonder werk. De andere 30 procent ook, want niemand heeft dan nog geld om brood en wijn te kopen in hun winkels.
»Ik ben te jong om het te hebben meegemaakt, maar voor de toeristen kwamen, leefde iederéén hier van het land en van de zee: een paar vissen, wat aardappelen en enkele watermeloenen. Het leven was simpeler, maar men kreeg de eindjes moeilijk aan elkaar geknoopt. Dan zijn de toeristen gekomen, druppelsgewijs. Eerst de Engelsen. Dan de Italianen. Die hadden hier tijdens de oorlog ook al gezeten: Rhodos is their favourite place (lacht). Natuurlijk heeft dat veel veranderd. Maar het is een dwaas idee dat de lokale cultuur van de kaart is geveegd. Er zijn nog altijd dorpjes, zoals Ataviros, hoog in de bergen, die geïsoleerder zijn en waar men traditioneler leeft. Maar wat heet traditioneel? Ook waar geen toeristen komen, gaat de tijd vooruit. En wat heet dé lokale cultuur? Veel van de oude gebouwen op Rhodos zijn tijdens de bezetting neergepoot door de Italianen. We zijn erg blij met de snelwegen die ze hebben aangelegd, en de boeren irrigeren nog altijd hun velden met de kanalen die ze hebben gegraven. Ik wil maar zeggen: wat jullie schilderachtig en typisch Rhodos vinden, is misschien wel Italiaans. Wat is de échte cultuur van Rhodos? Wat is het nulpunt? De Minoïsche cultuur, tijdens het bronzen tijdperk? De Perzische periode? De Atheense periode? De Ottomanen? Het is hier altijd een komen en gaan geweest.»
Terwijl ik mijn pint leegdrink, geeft Savvas nog een laatste tip: ‘Rijd 'ns rond het eiland: je zal weinig merken van de crisis. Het enige wat wij voelen, is dat we veel meer belastingen moeten betalen dan vroeger. Het belangrijkste: we kúnnen die betalen, want we hebben werk. En ik ben eigenlijk zelfs blij dat ik die belastingen betaal: het toerisme zal een belangrijke factor zijn in de heropstanding van Griekenland.’
Halftien. In de backstageruimte bij het grote openluchtpodium is het zoals steeds een hele begankenis. Gezwinde kostuumwissels, oplopende maar volwassen discussies en wanordelijke regieaanwijzingen: achter de schijnbare chaos schuilt een perfect geoliede machine. Dit piepjonge team brengt het er knap van af. Door een kier volg ik de finale van team day op het podium. Zijn de revue gepasseerd: under/ over (om ter snelst een bal door de benen en boven het hoofd doorgeven aan de volgende in de rij) en kamikazekaraoke (wie niet zingt, is gezien). Nu nemen collega Ben en Paul Scholes het tegen mekaar op in het partijtje chronocrossdressing: ze verkleden zich om ter snelst als vrouw met uit het publiek geplukte attributen. Nooit tevoren ontdeden vrouwen zich ongevraagd zo ras van hun bh, en het is uiteindelijk Paul Scholes die wint. Niemand heeft nog een flauw benul van de score – wat dondert het ook: de zeebriesiszwoelenerisrum–en dus moet het allerlaatste spel uitsluitsel brengen: pop the balloon. That's where I come in: iemand stopt me een paarse ballon in de handen en duwt me het podium op.
Tien minuten later – de cérémonie protocolaire is nog aan de gang – zit ik weer backstage. Dan komt ook Ben de backstage binnen, op een drafje. Hij houdt een hand onder zijn kin, maar hij kan niet beletten dat dikke druppels bloed op de grond spatten. In de spiegel monstert hij de jaap in zijn kin: ‘Ik lag neer op het podium, om een vis na te doen, maar ik wist niet meer of ik mijn handen voor of achter me moest zetten: ik ben met mijn kin tegen de grond geknald.’ Na de show wordt Ben naar het dichtstbijgelegen ziekenhuis geëvacueerd. Het resultaat: drie hechtingen en één tetanosspuit.
Von der hund
‘In den Pool! In den Pool! In den Pool!’ Ik zwijmel en probeer me met een minimum aan geweld te ontdoen van de vier Duitse kleuters rond mijn nek. Het is donderdag, en vandaag ben ik ingekwartierd bij de Kid's Club. ‘Enorm belangrijk,’ had Leo gezegd: ‘Als de kinderen tevreden zijn, dan de ouders ook.’ Het werpt al enig licht op de semantisch dubieuze slogan ‘Because it's your holiday too.’ Ik pols bij Sophie, het charmante hoofd van de kinderopvang: ‘Wie is you?’ Haar ontwapenende glimlach gaat naadloos over in een bedenkelijke frons: ‘Het gebeurt niet vaak, maar soms gebruiken mensen ons om hun kinderen te dumpen. Onlangs hadden we zo'n koppel dat tien minuten voor aanvangstijd al aan onze deur stond en zich pas 's avonds, tien minuten ná slui-tingstijd, – weer liet zien.’ Maar echt: dat zijn de uitzonderingen. Meestal vinden de kinderen het zélf gewoon leuk.’
Vandaag geven elf ouderparen hun kind in veilige bewaring: op een formulier vinken ze eventuele allergieën en zwemvaardigheden van hun spruit aan. Ik hoor ‘Summer Samba’, in de zeemzoete versie van Bebel Gilberto. Ik interpelleer Leo over het blijvend ontbreken van ‘Get Lucky’: ‘Is dat de nieuwe ‘Gangnam Style’?’ Een Brit die toevallig passeert, houdt abrupt halt: ‘Gangnam Style’? Je zou mijn zoon er een groot plezier mee doen.’
Mijn Duits is von der Hund, maar toch denk ik dat ik de springerige Jonas goed verstaan heb: ‘Weet je waarom ik zo weinig spreek tegen jou, Tom? Omdat jij geen Duits spreekt. Ik wél.’ Nochtans tatert deze Jonas vrolijk en onafgebroken. De spraakverwarring blijkt geen belemmering: kraaiende kinderpret vereist geen vlekkeloze verbale communicatie, verbazend fluks wippen kinderen en begeleidsters over de taalbarrière. En ik doe mee. Volstrekt non-verbaal mikken elf kinderen popcorn in mijn mond, ik word non-verbaal verpletterd door een elftal kinderen en twee animatrices, om twaalf uur is mijn tronie non-verbaal doelwit (200 punten per voltreffer) voor het sponswerpen. ‘In het begin waren we een beetje bang voor een taalprobleem,’ zegt Sophie. ‘Ten onrechte: ook de Scandinavische kindjes die geen woord Engels spreken, zijn na één dag helemaal mee. Veel ouders, ook Duitse, Franse en Vlaamse, vragen ons nu om Engels te spreken tegen hun kind.’ Dienstbaarheid kan ook een educatieve gedaante aannemen, bedenk ik, en tegelijkertijd schiet het me te binnen dat ik vanavond mijn échte podiumdebuut maak – gisteren was slechts een spielerei in vergelijking met wat me nu te wachten staat – en ik vraag of de Kid's Club me wil excuseren. Ik wens me nu enkele ogenblikken terug te trekken om me mentaal voor te bereiden.
‘Hey, mom, look: it's that guy from the Kid's Club!’ Het probleem is dat mijn terras geen beschutting biedt tegen inkijk: een kleine Engelse jongen heeft me gespot en wuift wild enthousiast. Ik moffel het blikje bier in mijn handen weg onder tafel.
‘Tom! Wie geht's?’ Het buffet is geopend en de ober heeft net een kwartje rood aangevoerd wanneer Jonas en zijn zus Lena uit het niets aan mijn tafeltje opduiken. Tien minuten later stort een andere Duitse jongen van wie de naam me ontsnapt zich op mij: in korte tijd ben ik uitgegroeid tot de held van alle drietot zesjarige gasten van het hotel. Weten zij veel, denk ik grinnikend, dat ik over een halfuur voor hen op het podium zal staan. Met één blik pils en twee glazen wijn in de kraag lijkt dat vooruitzicht net iets draaglijker.
Trolley Trollbert
‘Opgepast, trapje.’ Hannah, een Duitse collega, houdt mijn hand vast en gidst me van de office naar de backstageruimte. We vorderen traag omdat we omstuwd worden door tientallen kinderen. Ze willen knuffelen, high fiven en op de foto. Naast mij schuift een liftdeur open, ik werp een blik in de spiegel en zie mezelf: een blauwe velours reiskoffer van twee meter groot. Mijn armen zijn geel en ik heb maar vier vingers. Een blauwe collant omhult mijn benen, die onderaan uitmonden in cirkelvormige klompen. Ik ben Trolley Trollbert.
Het pak, een met stof bespannen kader dat op mijn schouders rust, kost een paar duizend euro en weegt tonnen. Als ik vooroverbuig – wat onvermijdelijk is, omdat de ogen waardoor ik de buitenwereld gadesla iets te laag zijn ingeplant – kantelt het zwaartepunt naar voren en moet ik me schrap zetten om niet op mijn bek te gaan. De temperatuur loopt in mijn nieuwe pluchen lichaam op tot ver boven de veertig graden: straaltjes zweet lopen langs mijn nek naar beneden. Als ik vanuit mijn harnas naar beneden kijk, zie ik tussen mijn twee blauwe voeten plasjes zweet. We zijn backstage geraakt. Ik hoor uit tientallen kinderkelen tegelijk: ‘Trolley! Trolley! Trolley!’
Hannah gidst me naar het ene deurgat dat me nog scheidt van het podium: Trolley is breed van carrure, en dus moet ik er zijdelings door. Hannah laat mijn hand los, een stormachtig applaus barst los, ik kijk recht in de spots boven het podium en begin te duizelen. Een black-out dreigt. Maar dan herken ik de Trolleytune en herinner ik me op slag wat Janine zei: ‘Whatever you do: never stop moving.’ Ik zie heelder trossen kinderen door het dak gaan en denk: ‘FTS!’ Ik wieg, ik zwalp en ik schud. Ik zie Janine ternauwernood een lachstuip onderdrukken. Maar zoals collega Michelle achteraf droog vaststelt: ‘We hebben al ergere Trolleys gehad.’
Als het publiek geniet, geniet ik ook. De kwintessens van dienstbaarheid.
Morgen zal ik weer op het podium staan, als Funny de aap. In dat pluchen pak zal het ook verschroeiend warm zijn, maar het zal me weer als gegoten zitten: ik zal dansen. Ik zal high fiven.
Overmorgen zal ik door het raampje van het vliegtuig de baai van Kolymbia zien, alwaar Daft Punk en ‘Get Lucky’ nog altijd volstrekt afwezig zullen zijn. Een pseudorealiteit, een bubble voor de hordes, zullen de criticasters van het massatoerisme volhouden. ‘FTS,’ zal ik denken. Op de iPod zal ik naar ‘Get Lucky’ luisteren en indommelen wanneer het pre-chorus wordt ingezet: ‘We've come too far/Togiveupwhoweare/So let's raise the bar / And our cups to the stars’.
Bekijk Onze Man in actie: