'Op korzelige doceertoon' Dwarskijker over 'Culture Club' en '4 x 7'
Ik vind dat 'Culture Club' zijn publiek, vermoedelijk lieden zoals ik en erger, toch een tikje onderschat.
'Ik vind dat 'Culture Club' zijn publiek, vermoedelijk lieden zoals ik en erger, toch een tikje onderschat'
Culture Club
Canvas - 30 september
Wat is me na drie afleveringen bijgebleven van ‘Culture Club’, een programma over kunst en kunstnijverheid op Canvas? Ongetwijfeld het welige zomergroen van Great Missenden, het plaatsje in Buckinghamshire waar Roald Dahl woonde. Natuur dus. Gekleed in een wandelkostuum uit ‘Brideshead Revisited’ dook de breed inzetbare Bent Van Looy in dat bijna overdadige natuurschoon op. Het ontbrak hem aan een vlindernet. Hij liep onder de blote hemel in Dahl te lezen en tussendoor onderhield hij zich kort met een buurvrouw van de beroemde schrijver, of toch met een mens dat daar op een doordeweekse zomerdag in Great Missenden voor kon doorgaan. Zij vond Dahl behalve een lange ook een rare man. Hoe zonderling hij precies was geweest, kwamen we niet te weten, en over zijn lengte trad ze ook niet in details. In dit overigens bevallige filmpje overtrof de vorm de inhoud, maar dat hinderde me niet, want misschien wás de vorm wel de inhoud. Ik wou zelfs dat er meer zulke filmpjes in dit programma zaten, opdat ‘Culture Club’ meer een kunstzinnig kijkspel dan de zoveelste openbare stortplaats voor meningen zou zijn.
Ik houd er rekening mee dat er in kunstzaken veel phoneys actief zijn. Phoney: een handig woord dat Holden Caulfield, een oude bekende, in de mond bestorven lag. Om mijn arbeidsvreugde op te drijven, houd ik onder het schrijven van deze schamele regels een kransje lezers voor ogen die weten wie Holden Caulfield is, en die een phoney al bij z’n eerste kakel kunnen detecteren als ze bijvoorbeeld, net als ik, trouw naar ‘Pompidou’ luisteren op Klara. Ik vind dat ‘Culture Club’ zijn publiek, vermoedelijk lieden zoals ik en erger, toch een tikje onderschat. Elementaire uitleg over bijvoorbeeld Miles Davis hoeft volgens mij niet in dit soort programma, en als je het dan toch over deze goddelijke muzikant wil hebben, kun je maar beter een mooi portret uit archiefmateriaal componeren. En er vooral zijn muziek bij laten horen, die, zolang zijn bewonderaars in leven zijn, onsterfelijk is. Ik ga dus van een zekere culturele bagage uit als ik aan de potentiële kijkers van ‘Culture Club’ denk, zodat ook het aap-noot-mies van Kraftwerk volgens mij niet had gehoeven. Gevraagd naar wat hij zoal bij de muziek van Kraftwerk voelde, antwoordde Jan Vanroelen van Arbeid Adelt!: ‘Ik vind er niks emotioneels aan.’ Duidelijk geen phoney.
‘Culture Club’ voltrekt zich live in een ruimte waarin neonlampen in de vorm van zwevende vermicelli mij één tel aan het lichtend werk van Bruce Nauman doen denken, maar de volgende tel denk ik alweer aan iets anders, bijvoorbeeld aan het publiek dat je in dit programma volautomatisch hoorde klappen nadat Sofie Lemaire op de wijze van een spreekstalmeester ‘De belangrijkste levende Belgische kunstenaar’ had aangekondigd. Dat bleek die vrijdagavond Luc Tuymans zelf te zijn. De belangrijkste levende Belgische kunstenaar, die ex cathedra een korzelige doceertoon aansloeg, legde het schilderij ‘De intrige’ van James Ensor uit ten behoeve van slechtzienden die wegens hun handicap niet zelf kunnen googelen. Haast onwel van ontzag probeerde Sofie Lemaire tussenvraagjes te stellen, maar die ketsten al na enkele lettergrepen af op de welhaast driftige betoogtrant van de grootste levende Belgische kunstenaar. Sofie kon nog net een ruisende audio-opname uit het archief laten horen waarin James Ensor in het Oostendse dialect enkele folkloristische stadsgenoten opnoemde, onder wie ‘zotte Eugène’, voor wie ik spontaan een zekere sympathie opvatte. ‘Schitterend, hè?’ zei Sofie, maar ze stiet niet op instemming. De grootste levende Belgische kunstenaar vond dat Oostends van James Ensor maar niks. ‘Pijnlijk,’ mompelde hij. Nu, het Oostendse dialect zal in Ensors tijd, net als vandaag, wel niet ongebruikelijk zijn geweest in Oostende, in tegenstelling tot het Nederlands. Op die merkwaardig wrevelige reactie van de grootste levende Belgische kunstenaar, die wellicht op een diepe analyse berustte, had ik onmiddellijk voortgeborduurd. Maar ja, in ‘Culture Club’ moet je wellicht niet met journalistieke gewoontes komen aanzetten. Hoe zou het intussen in Aleppo zijn?
In een andere aflevering tekende Jan Fabre zich af, die volgens de jongste peilingen ‘één van onze belangrijkste kunstenaars’ is. Zo werd dit internationale kunsteninstituut dan ook aangekondigd. Op een wielerbaan in Lyon had hij op verzoek van een museumdirecteur aldaar het werelduurrecord van Eddy Merckx níét verbeterd. Deze opzettelijke mislukking – een onmiskenbare performance – was als hommage aan Merckx bedoeld. We zagen hoe Jan Fabre, in zijn zondagse pak, zwoegend in de rondte fietste. Zijn assistente stond aan de kant van de piste met een lel van een rauwe biefstuk te wapperen. Bij haar aanblik drong de tekst ‘Van de makers van ‘F.C. De Kampioenen’’ zich aan me op, ook al besefte ik maar al te goed dat kunst geen lachertje is en dat het simuleren aangewezen is als je een performance ziet.
’t Is lovenswaardig dat ‘Culture Club’ niet aan klakkeloze promotie van nieuwe cultuurgoederen doet, want dat doen alle andere kunst- en cultuurrubrieken in de media al tot vervelens toe: ‘Everybody Happy’, de nieuwe speelfilm van Nic Balthazar, die om stand-upcomedians draait, was aanleiding om Michael Van Peel en Jeroen Leenders over de sombere kant van hun persoonlijkheid te doen praten, die bij stand-uppers naar verluidt de bron van alle valabele humor is. Met de plaat ‘Skeleton Tree’ van Nick Cave als vertrekpunt, een schrijnend lamento over zijn verongelukte zoon, gaf Marc Erkens ons aan de piano een idee van de emotionele werking van muziek door de eeuwen heen. Interessant, maar dit onderdeel duurde te lang, wat slecht was voor het algemene ritme van het programma.
Na drie afleveringen is ‘Culture club’ nog steeds op zoek naar vaste grond, en wellicht ook naar vrijwel hetzelfde publiek dat op Canvas ook niet naar de kunstzinnige dramaserie ‘Clinch’ heeft gekeken. Laat ik, alvorens mijn kop te houden, zeggen dat dit programma z’n bestaansreden nog niet heeft hardgemaakt, maar ik blijf er vooralsnog lineair naar kijken, mogelijk uit principe.
undefined
4 x 7
Canvas – 5 oktober
Het gaat niemand wat aan, maar één van mijn lievelingsprogramma’s is heden ‘4 x 7’, waarin per aflevering vier verschillende filmmakers ieder gedurende zeven minuten hun hoogstpersoonlijke kijk op een fractie van de wereld laten zien. Daardoor gunnen ze ons, in het beste geval, ook een blik in hun ziel of hoe die variabele psychische composiet ook mag heten. Ruben Van Gucht, sportverslaggever bij de openbare omroep, liet zichzelf filmen toen hij in de Savoie aan de Ultra Tour du Beaufortain deelnam, een zogeheten ultraloop. Dat bleek een sport te zijn waarin lieden om één of andere reden tussen de tien en twintig uur lang hardlopen, alsof de horden van IS naderen en het wiel nog niet is uitgevonden. De tijd is rijp voor allerlei soorten extremisme. Van een ultraloop moet een afgetrainde atleet kotsen, stelde ik in dit filmpje vast, niet het minst als hij eraan deelneemt. Toen Ruben Van Gucht dat obsessieve hardlopen even onderbrak om bij te trekken van het sportieve braken, sprak zijn geliefde hem bemoedigend toe, zoals verpleegsters dat met lekgeschoten frontsoldaten plegen te doen. De blik van Ruben Van Gucht was op dat moment nog net iets leger dan zijn maag. Zou zo’n ultraloop nóg gezonder zijn dan kettingroken, comazuipen en een snuif cocaïne op z’n tijd? Is een ultraloop voor de dood uitrennen? Of net naar de dood toe?
Aan de andere kant van het spectrum, in een heel andere toonzetting, ontrolde zich ‘Musée sentimental’ van Marc Didden, een filmpje in zwart-wit. Zwart en wit en de grijswaarden ertussenin, zijn de kleuren van weleer of anders het gebrek aan kleur van morgen. Marc Didden houdt even stil bij een aantal huizen in de hoofdstad waar zijn leven zich tot nog toe heeft afgespeeld. De camera kijkt strak gevels aan, of delen ervan. In het voorbijgaan zien we ter oriëntatie ook straatnaamborden. We horen de musique concrète van alledag: stadsrumoer, gedender van een trein, verwaaiende stemmen. Er is geen mens in beeld, hooguit een stuk blote arm van iemand die voor de rest onzichtbaar in een vensteropening heeft postgevat. Intussen hoor je een commentaarstem de inventaris opmaken van gemoedstoestanden en stemmingen die ooit bij die huizen hebben gehoord: er weg willen, er ongelukkig zijn, of juist zo gelukkig dat Ukkel zelfs bij druilregen in het beloofde land Californië leek te liggen. De conclusie van deze sobere, bijna minimalistische bespiegeling was: elk huis is een voorlopige verblijfplaats. Tot we, uitgewoond, onherroepelijk zullen thuis-komen, dit keer voorgoed.
Er gaat geen dag voorbij of ik prijs me gelukkig dat ik nog bij mijn volle verstand het internet mag meemaken, waarop twee van mijn favoriete filmpjes uit ‘4 x 7’ nog steeds te zien zijn: het intimistische portret dat Lidewij Nuitten van haar vader, de ingekeerde pianostemmer, heeft gemaakt. De vormelijke eenvoud ervan heet gratie. In een ander, ietwat wranger portret dat tegelijk een korte roadmovie langs de N9 tussen Brussel en Oostende is, probeert Nahid Shaikh nader tot haar Pakistaanse vader te komen, een oude, teleurgestelde, door heimwee bezochte man die, vooraleer hij definitief thuis zal komen, al haast een leven lang nergens meer thuis is. ‘Ik heb altijd medelijden met hem gehad,’ zei zijn dochter ter introductie van haar filmpje. Het klonk hard en innig tegelijk. Zo klinken phoneys nooit.
Rudy Vandendaele