Peter Holvoet-Hanssen - Navagio
We schrijven oktober 1980 als een genadeloze storm een smokkelschip op de klippen jaagt in een baai van het eiland Zakynthos, de bemanning zwemmend een veilig heenkomen zoekt, en hun vaartuig achterblijft in het idyllische witte zand. Vandaag ligt het daar nog steeds, en is die plek onder de naam Navagio zowaar een lokkertje voor schurftig zee-zon-strandtoerisme.
't Is een hoogst bevreemdend beeld, maar gefundenes Fressen voor Peter Holvoet-Hanssen, die er zijn vijfde dichtbundel aan ophing, een verzameling van 31+1 'wrakhoutgedichten' en de kroon op twintig jaar rijmen & rocken, van Antwerpen (waar hij woont) tot Zee (waar zijn muze waart).
Sinds zijn debuut heeft Holvoet-Hanssen zich gestaag een eigen niche zitten kerven, die van 'gedisciplineerde speelvogel'. Op zoek naar een nieuw camerastandpunt sloeg hij de brug tussen het schokeffect van de performers en de klassieke leesfauteuilpoëzie: in zijn tobbe tussen wal en schip pent hij intelligente poëmen die ook op een podium overeind blijven, heen en weer wippend tussen plat en verheven, dartelend van theatraal naar intiem, 'want alles is met zijn tegenpool verbonden'.
De dichter is een troubadour - geen wollig mietje in een pofbroek, wel een nazaat van François Villon en Iggy Pop, wijze dwazen wier liederen het hele bestaan weerspiegelen. 'De mensheid is een ontplofte toverbol van bloed en slijm,' oreert hij, en hij laat de scherven aan het woord.
In vroegere werken als 'Dwangbuis van Houdini' levert dat draaimolens van genres op, glijbanen van beelden en parades van personages, wemelend van de verwijzingen naar geschiedenis, literatuur, film en muziek, verpakt in maniakale constructies waaruit de dichter als een ontsnappingskunstenaar tevoorschijn komt.
Toeval is de enige constante, 'opbouwen & afbreken' de leus - ook de taal slaat hij aan gensters om haar weer te laten zingen. Voor de lezer is dat even wennen: wie een euro in de gedichten van deze 'gezant van het beweeglijk element' stopt, krijgt er niet meteen iets voor terug. Maar mist u in uw poëzie algauw een ontregelende scheet, dan mag u blind scheep gaan met Holvoet-Hanssen. Zijn bundels zijn als de beste elpees: ze groeien. En dat gaat ook op voor 'Navagio' (Prometheus).
Holvoet-Hanssen kondigde zijn jongste worp aan als het slot van zijn poëziereis, en dat lijkt geen promopraatje, want 'Navagio' heeft alles van een bijna-doodervaring. Nadat 'Spinalonga', zijn vorige exodus, was uitgelopen op een wind die over de wereld walste, sloeg de dichter aan het jutten: met aangespoelde wrakhoutwoorden ('woorden die verschijnen / kunnen 'n vonk van mogelijkheden zijn') bouwde hij een verzenboot op weg van Metropolis naar Necropolis, van licht naar donker. Onderweg vaart hij als vanouds dwars door tijd en ruimte tot aan de zelfkant, vooraleer zijn ego oplost in het ruime sop. Wie daar een doemscenario in ziet, vergeet dat-ie zelf in dat schuitje zit ('je beenderen zijn geteld din don deine'). Beenharde confrontatie opent de ogen: 'Hoe gaat het? Zal je graf ook als een laptop zijn?'
Terwijl hij de stilte van de dieperik in duikelt, doseert Holvoet-Hanssen de chaos - vorm en inhoud - behendiger dan ooit. Met maximaal effect: 'Navagio' is zijn mooiste geworden, een dichtwerk dat met doornen een roos maakt, een melodie die geluk én lijden vervat, een ode aan levenslust-ondanks-alles.
Die ogenschijnlijk achteloze maar o zo rake toon van hem doet denken aan E van eels, toen die zong: 'Life is funny / But not ha ha funny'. Zou het kunnen dat 'Navagio' de 'Electro-Shock Blues' van de Vlaamse poëzie is?