Peter Terrin - Monte Carlo
Sommige sporten trappen de fantasie al makkelijker in gang dan andere. Zo kunnen wij wel enkele knappe honkbalromans en -films bedenken, maar vraagt u ons niet naar een mooie snelwandel- of korfbalprent.
Behoort ontegensprekelijk tot de eerste categorie: de formule 1-sport, onlangs nog prachtig naar het grote scherm vertaald door Ron Howard in ‘Rush’. Ook Peter Terrin gebruikt de ronkende formule 1-motoren als achtergrondgeluid in ‘Monte Carlo’ (De Bezige Bij), de opvolger van ‘Post mortem’, waarvoor hij de AKO Literatuurprijs ontving. Net als de autosport is zijn roman gracieus en op het scherp van de snee, en ook hier ligt de dood voortdurend op de loer.
‘Monte Carlo’ is het verhaal van een op het nippertje vermeden tragedie, die een aaneenschakeling van onvermijdelijke tragedies in gang zet. Hoofdrolspelers zijn Jack, een simpele automonteur, en DeeDee, een jonge actrice die ‘stilaan in de contour van haar roepnaam is gegroeid’. In een ongeluk op het circuit van Monte Carlo, door Terrin beschreven in prachtige slow motion, redt Jack het leven van DeeDee.
Hij houdt aan zijn heldendaad niet alleen een resem littekens over, maar ook een ziekelijke obsessie voor de Marilyn Monroe-achtige starlet. Vanaf dat moment blijft Jack dicht aan de zijde van de lezer, terwijl DeeDee steeds verder wegdeemstert, ongrijpbaarder op elke bladzijde.
De godsvruchtige Jack heeft de pech zijn god te herkennen in het gezicht van een onbereikbare filmster. In Monte Carlo ontsnapten ze dan wel samen aan een vuurzee, maar de vlammen blijven nog lang nasmeulen. Het vuur valt alleen in te tomen door risico’s te nemen en de dood – Jacks enige band met DeeDee – via gevaarlijke autoritjes terug op te zoeken. Ondertussen blijft hij wachten op een teken van zijn nieuwe god(in), dat – zo daagt het de lezer al snel – nooit zal komen.
Die plot klinkt misschien sensationeel, maar Terrin speelt zijn sonate kalm en beheerst. Al vanaf de eerste zin glijden zijn vingers trefzeker over de pianotoetsen – de aanraking is ingetogen, de luisteraar moet zijn oren spitsen om alles te horen. Doorheen zijn grote tragedie verweeft de schrijver kleinere drama’s, die vaak niet meer dan twee bladzijden beslaan.
Die passages dwingen tot lezen en herlezen, zo achteloos gruwelijk en subliem beschrijft Terrin ze. Nog meer dan in ‘Post mortem’ lijkt hij de kracht van literatuur – haar troeven ten opzichte van andere kunstvormen – te begrijpen. Meesterlijk is het hoe hij de heimwee naar een moment, terwijl dat moment nog bezig is, beschrijft. Of die vreemdsoortige stilte die zich plots, zonder aanwijsbare reden, over een groep mensen kan verspreiden.
Maar bovenal heeft Terrin begrepen dat literaire helden op hun best zijn als ze door tragiek op de hielen worden gezeten. Dat de lezer dan wel ademloos mee moet tot aan de finish, ook al is van meet af aan duidelijk dat niemand zal winnen.