Portishead - Third
Meesterwerk? Ze zijn compromisloos en puur, en we mogen gvd van geluk spreken dat ze het spel nog willen meespelen: Portishead.
In 1994 brak het mystieke trio uit Bristol door met een ongehoorde melange van Britse soul en de draaitafelrebellie van hiphoppioniers Public Enemy. Pers en publiek, beiden gevloerd, gaven hun idioom van de weeromstuit het vreselijke label 'triphop', en alsof dat niet erg genoeg was, benam het instantsucces van 'Dummy' ook henzélf de adem.
Wantrouwig tegenover zoveel bijval, misselijk van de lui die hun songs gebruikten om relaxatiecursussen te verkopen en vleugellam bij de gedachte de perfectie te moeten opvolgen, liepen ze te pletter tegen een writer's block. Na veel vijven en zessen persten ze er in 1997 dan toch een tweede prachtplaat uit, maar in 1998, na de uitstekende liveopname 'Roseland NYC Live', was het op - Portishead doofde.
Diagnose: zangeres Beth Gibbons, gitarist Adrian Utley en mastermind Geoff Barrow maken muziek als iemand die rondloopt met een gummilaars vol beton. Ze huldigen een rigoureus Dogma: verbrand je lauweren, zet voor elke stap vooruit acht stappen terug, klink als jezelf, klink níét als jezelf, zwijg tot je iets te zeggen hebt. Daarom implodeerden ze tien jaar geleden, en daarom duurde het zo verrekt lang voor ze weer onder stoom kwamen en, pijnlijk traag, 'Third' ontstond. De samplemachine en andere dj-parafernalia waren intussen al het raam uitgeflikkerd.
Wat hun creatieve sappen wél had laten vloeien, lieten de drie voor het eerst horen toen ze in december 2007 All Tomorrow's Parties cureerden, het coolste alternatieve festival van Engeland. Ze voerden er zelf een affiche aan met allemaal obscure, soms ronduit traumatiserende inspiratiebronnen. Electropeetvaders Silver Apples, avant-gardecomponist Glenn Branca, technowonderboy Aphex Twin, punkpoëet John Cooper Clarke, zigeunerfolkies A Hawk and a Hacksaw, noisejongens Fuck Buttons, dronereuzen Sunn O))) e.v.a. verbonden de puntjes tussen slopende dance en Teutoonse metal: als dát de marsrichting van Portishead was, viel te vrezen voor hun salonfähigheid - tenzij u bij dat woord denkt aan de recente uitjes van Scott Walker.
Bookmakers zetten in op de adjectieven 'eclectisch', 'experimenteel' en 'hard'. En wonnen. De headliner doorbrak dat weekend stormenderhand de stilte met 'Silence', track één van 'Third', en even leek het alsof het 1974 was en James Brown speelde op The Rumble in the Jungle tussen Foreman en Ali - dát soort urgentie.
De pompende intentieverklaring 'We Carry on' ('I bleed / The taste of life') had z'n naam evenmin gestolen: Blixa Bargeld-gitaar armworstelt met prehistorische Moog en ze winnen allebei.
Volgende voltreffer: single 'Machine Gun', het bewijs dat ratelende 'Blue Monday'-drums en een bloedend hart volstaan om je gehoor aan flarden te knallen. Die nieuwe mijlpalen lieten er geen twijfel over bestaan: Portishead was back in black.
'Third' is de brute deconstructie van een geluid, een vraag als antwoord op een vraag, een rauw zelfonderzoek, makkelijker te bewonderen dan te beminnen. Pas na tig draaibeurten blijkt dat 3.650 dagen in de woestijn ook licht gebaard hebben (de ukeleleballad 'Deep Water', mét barbershop-koortje), en flonkerende schoonheid ('The Rip': vingers plukken gebroken akkoorden, Kraftwerk-arpeggio's lossen op in de ether). Al is de kans is groot dat je dan al uitgeteld aan Gibbons' voeten ligt: als zij je niet over het door Barrow en Utley met kraaienpoten bezaaide pad kan lokken, wie wél?
Zo heeft 'Third' alle opgekropte verwachtingen ingelost - of nee, beter: uitgespuwd. Schuif 'm in de cd-lader van je oude Saab, trommel een maat op en zet koers naar Parijs. Laat 'm je hart slijpen, braden in je hersenpan, zinken in je ziel.
Meesterwerk.
Toptracks: 'Silence', 'The Rip', 'We Carry on', 'Machine Gun'