Review: Ali
In de Verenigde Staten werd 'Ali' door zowel pers als publiek opvallend kil ontvangen. 'Dit is meer een elegie dan een eerbetoon!' fulmineerde een Amerikaanse filmcriticus. Tja, in plaats van de sombere, in mineur gestemde film van Michael Mann ('Hea...
In de Verenigde Staten werd 'Ali' door zowel pers als publiek opvallend kil ontvangen. 'Dit is meer een elegie dan een eerbetoon!' fulmineerde een Amerikaanse filmcriticus. Tja, in plaats van de sombere, in mineur gestemde film van Michael Mann ('Heat', 'The Insider'), hadden de Amerikanen allicht een hartverheffende, in blinde idolatrie badende biopic verwacht, een triomfantelijke, 'Rocky'-achtige boksfilm die The Greatest nog wat hoger op zijn voetstuk zou plaatsen. Pech gehad. Michael Mann portretteert Ali niet als een boksende heilige, maar als een zwarte van vlees en bloed. Ali, zo blijkt uit deze film, kon het slechts tot volksheld schoppen omdat de wind goed zat, omdat de tijd rijp voor hem was, omdat hij op de juiste manier omging met de turbulente politieke tijdsgeest - en dus niet alleen omdat hij een geweldig bokser was. De briljante ouverture - waarin beelden van een trimmende Ali worden afgewisseld met flitsen uit zijn kinderjaren en met fragmenten uit een broeierig optreden van Sam Cooke - geeft meteen aan waar Mann met 'Ali' naartoe wil: dit wordt geen film over bokshandschoenen en mondstukken, maar over raciale bewustwording (u mag nú het V-teken maken). De film speelt zich - niet toevallig - af tussen 1964 (toen Ali de wereldtitel bij de zwaargewichten veroverde) en 1974 (toen hij in Zaïre een afspraak had met de geschiedenis): het is de periode van de black power, van de civil rights movement, en van Vietnam - allemaal historische scharnierpunten die voor Ali's mythevorming even cruciaal waren als de uppercuts die hij in de ring uitdeelde. De verschillende episodes - Ali's bekering tot de islam, zijn vriendschap met Malcolm X, zijn dienstweigering, zijn schorsing, de fameuze rumble in the jungle - volgen elkaar op als gestileerde boksrondes, waarin Ali het achtereenvolgens moet opnemen tegen Sonny Liston, foute moslims, gewiekste managers, drugsverslaafde familieleden, zijn opspelende hormonen, de overheid, corrupte bokspromotoren, en - het absolute hoogtepunt - George Foreman. En ronde na ronde zien we hoe Ali-de-mythe stilaan vorm krijgt. Het geheel levert een indrukwekkend portret op van een groot sportman die zich - half-intuïtief, half-berekend - liet meedrijven op de golfslag van zijn tijd en zich in de politieke en sociale arena even kwiek bewoog als in de boksring. U mag dus - ondanks de onverwachte invalshoek - gerust zijn: Michael Mann laat Ali perfect in zijn waarde, en hij wordt hierin prachtig geholpen door zijn cameraman, die de boksduels in beeld zet als vlammende staven dynamiet, en door zijn acteurs: Will Smith lijkt uiterlijk misschien niet op de kampioen, maar hij heeft zich wel Ali's spieren, présence en carrure eigen gemaakt; Mario Van Peebles schittert als Malcolm X; en een onherkenbare Jon Voight speelt als journalist Howard Cosell, Ali's verbale boksbal en alter-ego, de allermooiste rol uit zijn carrière - en neen, we zijn niet aan het overdrijven. De Amerikanen hadden het dus bij het verkeerde eind, maar ze kunnen het nog goedmaken: door Smith en Voight op 24 maart een oscar toe te kennen, bijvoorbeeld.