Review: Bob Dylan - Love and Theft
Bob Dylan kan niet zingen. Dat weet onderhand iedereen, hijzelf incluis. En hij doet het dan ook niet meer. Wie het verbluffende 'Time Out Of Mind' (uit 1997, alweer) wel eens beluistert of het voorrecht had aanwezig te zijn op zijn Brusselse conce...
Bob Dylan kan niet zingen. Dat weet onderhand iedereen, hijzelf incluis. En hij doet het dan ook niet meer. Wie het verbluffende 'Time Out Of Mind' (uit 1997, alweer) wel eens beluistert of het voorrecht had aanwezig te zijn op zijn Brusselse concerten op bijvoorbeeld woensdag 17 juni 1998 of maandag 2 oktober 2000, weet dat Dylan tegenwoordig méér doet dan zingen: hij heeft zijn hart- en herseninhoud rechtstreeks met zijn mondholte verbonden en vertelt aan al wie het horen wil, nu eens op de wijze van een huilende wolf, dan weer als een schuchtere straatkat, de mooiste verhalen uit de wereld van de Westerse muziek.
Op zijn drieënveertigste langspeelplaat, 'Love And Theft' heeft de zelfverklaarde zang- en dansman het twaalf keer over de liefde en wat die zoal kan uitvreten met een man zijn ingewanden wanneer ze hem ontstolen wordt.
En Dylan, die sinds zijn gezondheidstrubbels, zijn blinkende Oscar en zijn zorgvuldig gekweekte kraakverse Valentino-snor weer in een opwaartse spiraal is terechtgekomen, heeft er meteen maar een fantastische plaat van gemaakt, totaal verschillend van zijn voorganger (géén Daniel Lanois achter de knoppen hier, wel Jack Frost, het alter ergo waaronder Dylan zelf wel eens in een hotel wil inchecken) maar zeker even goed en misschien zelfs beter, puurder, dieper, echter.
Eerst en vooral hebben Frost & Dylan het zeer goeie idee gehad deze plaat te maken met het wonderbaarlijke orkest dat de meester dezer dagen op de wel degelijk 'Never ending tour' begeleidt: Charlie Sexton op gitaar, Larry Campbell ook op gitaar en allerhande instrumentarium waar snaren op staan, Tony Garnier op elektrische en akoestische bas, en David Kemper op drums. Augie Meyers (technisch werkloos na het overlijden van zijn baas Doug Sahm) levert de orgelpartijen en hier en daar een streep accordeon.
Maar daarbovenop heeft de baas van het gezelschap, wellicht tijdens de lange bus- en treinritten tussen de ontelbare optredens (500 sedert de laatste cd), twaalf uitstekende nieuwe songs geleverd, waarvan een klein handvol volkomen terecht algauw het etiket 'klassiek' zal krijgen.
Toen men hem onlangs vroeg welk soort plaat 'Love And Theft' zou worden, zei Dylan dat het een blues-plaat zou zijn, 'en eigenlijk een soort 'Greatest Hits'-verzameling, maar dan zonder de hits. Enfin, voorlopig toch'.
En om blues gaat het hier wel degelijk maar dan wel in de ruimste zin van het woord. Om saudade, eigenlijk. Om country blues, en rockabilly en western swing, en tea-room blues en wat heb je nog meer.
Dylan, die altijd een diepe verering voor allerlei traditionele Amerikaanse muziekjes heeft getoond, maakt hier, dankzij het meesterschap van zijn backing-muzikanten en een dozijn waardevolle nieuwe songs, een fascinerende reis door de 'invisible republic', die goudader vol liedjeskunst die onder de hele oppervlakte van de Nieuwe Wereld door loopt. Soms gebeurt dat via eenvoudige, maar subliem gebrachte twaalfmatenbluesnummers als 'Cry Awhile' of 'Lonesome Day Blues' (waarin hij zijn ex-geliefde toespreekt met de woorden 'You're gonna need my help sweetheart, you can't make love all by yourself'), soms waan je je op de soundtrack van een Woody Allen-kostuumfilm ('Bye And Bye' zou dringend gecoverd moeten worden door Dean Martin, als die niet dood was, ook al omdat Dylan zelf onlangs, ten behoeve van 'The Sopranos', Martins 'Return To Me' heeft gecoverd), of in een stuk van Noel Coward (luister naar 'Floater', een song waarbij de platenfirma een stuk gebak zou moeten leveren!). En net als je je gaat afvragen of deze cd niet beter via een 78-toerenplaat tot ons was gekomen (het geweldige, zeer pastorale 'Moonlight' had van Gershwin kunnen zijn) breekt de hel los op de uiterst dansbare boogie-woogies 'Summer Days' en 'Honest With Me'. Het is iets wat Jagger en Richards ook voor mekaar hadden gekregen als ze in het vervolg eens één uur in plaats van een half aan een nieuwe song zouden werken.
En die klassiekers, vraagt u, waar staan die? Wel, leen uw oor aan 'Mississippi', eerst een weggever voor Sheryl Crow, maar nu een magistrale koekenbak van een Dylansong, een 'great american novel' op één A4 gesmakt, of aan 'Highwater', opgedragen aan de onder andere door Hank Williams zeer vereerde Charlie Patton, of aan het even grappige als tragische 'Po'Boy'.
En dan hebben we het niet eens over de afsluiter 'Sugar Baby' (waarin Bob knipogend opmerkt dat 'some of these bootleggers, they make pretty good stuff'), een song als een warme deken voor een koude nacht.
Niemand, zo leerde Zimmerman ons zelf, kan beter de blues bezingen dan Blind Willie Mc