Review: Boz Scaggs - Dig
Toen Rolling Stone Magazine nog een uitzonderlijk goed rock-'n'-rollblad was en geen veredelde catalogus voor 3 Suisses, lazen wij altijd met veel plezier de lyrisch lovende stukken die Ben Fong-Torres aan de muziek van William Royce Scaggs besteedde...
Toen Rolling Stone Magazine nog een uitzonderlijk goed rock-'n'-rollblad was en geen veredelde catalogus voor 3 Suisses, lazen wij altijd met veel plezier de lyrisch lovende stukken die Ben Fong-Torres aan de muziek van William Royce Scaggs besteedde. Scaggs, die wij ook in dit deel van de wereld al dertig jaar lang beter kennen bij zijn voornaam Boz, was volgens Fong-Torres 'the son of the truest music America ever produced', en daar bedoelde hij dan pure blues mee, r&b en échte country. Boz Scaggs heeft nooit een ingezonden stuk naar Rolling Stone geschreven om te melden dat hij het daar niet mee eens was, en wie de moeite wil nemen om de in 1997 verschenen dubbele 'My Time: A Boz Scaggs Anthology (1969-1997)' eens door te luisteren, kan alleen maar goedkeurend knikken en zeggen: ja, Boz Scaggs is een schone mens met een schone stem, die op een bijzonder schone manier met het schoonste uit de muzikale traditie van zijn land omgaat. De blues die hij destijds met de Steve Miller Band bracht, was niet zomaar wat bar room blues om het nuttigen van streekbieren te vergemakkelijken, maar een destijds uiterst moderne lezing van een toen op sterven na dood gewaand genre.
Op zijn eerste soloplaat ('Boz Scaggs', uit '69) demonstreerde hij bijvoorbeeld op het ongeveer een kwartier lange 'Loan Me A Dime' dat witte mannen wel degelijk de blauwen kunnen hebben. En midden van de jaren zeventig was hij heel even een onvervalste superster vanwege de vrijwel volmaakte moderne r&b-plaat 'Silk Degrees', één van die zeldzame schijven uit de rockgeschiedenis waar niet één slecht nummer op staat en die, ook vandaag nog, wanneer de sweet soul music waar ze zo boordevol van staat door de huiskamer knalt, alleen maar mogen worden aangesproken met 'Meesterwerk'. Ook de opvolger, 'Down Two Then Left', gooide zowel op artistiek als op commercieel vlak hoge ogen, en zo zou het ongetwijfeld zijn doorgegaan, had Scaggs, die naar eigen zeggen veel last had van zijn pas verworven superstatus, in 1980 niet eigenhandig een punt achter gezet achter zijn succesverhaal. Hij opende een r&b-club in zijn geliefde San Francisco, begon in een belendend pand zijn eigen studio, werkte weliswaar nog af en toe samen met bijvoorbeeld Donald Fagen of Michael McDonald, maar leefde vooral goed en rustig van zijn spaarcenten tot hem in 1997 de lust bekroop nog eens een regelrechte r&b plaat te maken die 'Come On Home' heette en, ondanks een positieve recensie in dit weekblad, geen potten brak. Reden: de wereld was een beetje veranderd, mijnheer, en wat Boz Scaggs r&b noemt, is voor een heleboel mensen iets helemaal anders geworden.
Maar nu is er dus 'Dig'. Een gloednieuwe, met heel veel zorg bijeengeschreven en -gespeelde collectie van elf nieuwe songs waarin Scaggs, bijgestaan door talentvolle vriendjes als Danny Kortchmar en Steve Lukather, zowel zijn verdriet (één van zijn twee zoons werd anderhalf jaar geleden, nauwelijks twintig, dood aangetroffen in een San Franciscaans kraakpand) als zijn vreugde aan bod kan laten komen, alsook zijn ongebreidelde liefde voor vrouwen en muziek. Dat gebeurt allemaal op songs die soms het midden houden tussen torch ballads en toekomstige r&b-klassiekers, die vaak klinken als de hits die Otis Redding nooit meer zal maken, maar die vooral briljant nieuw werk zijn van iemand die destijds, met 'Lido Shuffle', 'Lowdown' of 'We're All Alone', de lat zeer hoog had gelegd, en dat niveau een kwarteeuw later weer moeiteloos haalt op 'Payday' (de eerste single), 'Sarah', het majestueuze 'Vanishing Point', het meeslepende 'King of El Paso', en het geiler dan boter gebrachte 'Thanks to You'. Tjonge, wat een week! De nieuwe K3 is er, de nieuwe Dylan, de nieuwe Boz Scaggs: Heer, geef mij vierentwintig oren en U hoort mij niet meer.