Review: Dave Navarro - Trust No One
Dave Navarro is een kruising tussen een saté en een canvas: volkomen lek gepiercet in zowat elk denkbaar menselijk uitsteeksel en bedekt met genoeg tatoeages om een flinke tentoonstelling in het SMAK mee te organiseren, mocht hij tijdelijk uit...
Dave Navarro is een kruising tussen een saté en een canvas: volkomen lek gepiercet in zowat elk denkbaar menselijk uitsteeksel en bedekt met genoeg tatoeages om een flinke tentoonstelling in het SMAK mee te organiseren, mocht hij tijdelijk uit zijn vel kunnen springen.
Van strot tot bilnaad vol street credibility dus, en ook zijn cv leest als een hardcore jongensboek: Jane's Addiction, Red Hot Chili Peppers, Nine Inch Nails, he has done 'm all. Er is maar één nadeel: hij speelt gitaar. Solo-gitaar dan nog.
Ik daag u uit om uit het blote of bedekte hoofd één sologitarist te noemen die als solo-artiest een goeie plaat heeft gemaakt. Doorgaans zijn zij de pedante prinsjes van de groep, die jammerlijk vaak vingervlugheid etaleren om hun gebrek aan talent te verbergen. Hun riffs mogen dan al harder zijn dan alle erecties van Paul Michiels in zijn jonge jaren sámen en hun solo's nog langer, als ze een liedje moeten schrijven, vallen ze meestal feestelijk door de mand. Denken wij gezamenlijk (maar niet te lang) aan de probeerselen van John Frusciante et all en u weet wat ik bedoel.
Groter dan de kont van Alanis Morissette was dan ook mijn verbazing toen bleek dat deze 'Trust No One' voor één keer het tegendeel bewees.
Navarro maakte deze plaat in het donkerste zijner dagen, toen de heroïne, de Schelde gelijk, door zijn aderen vloeide en hij carrièregewijs op weg leek naar Mu Mu-land, zelfs al werd hij - lucky bastard - elke nacht gepepen door duizenden Playboy-bunnies in drag.
De mens maakte dan ook al wat mee: toen hij 15 was, werd zijn moeder onder zijn ogen vermoord door een stijf van de PCP-staande huisvriend en van toen af doolde Navarro rond, als een bezetene gitaarriffs rondstrooiend, maar wel altijd op de vlucht voor zichzelf. Op 'Trust No One' worden dan ook meer demonen uitgedreven dan in 'The Exorcist' en 'Apocalypse Now' samen.
Opener 'Rexall' is bijna een openbare biecht: 'The sugar never helps, I hate my life, I want the life you think I have', heldere observaties op een melodie die het in alternatieve kringen hoogst verachtelijke epiteton 'poppy' meer dan verdient.
'Mourning Son' is een bijzonder geslaagd lamento voor zijn dode moeder, de enige vrouw die hij ooit trouw bleef, met een Navarro die zijn blues uitzingt op een bed van beheerste gitaren. 'Sunny Day' is pure psychedelische pop, met een als duizend vlinders tegelijk fladderend refrein en een solo vol functionele feedback.
In 'Everything' gaat hij dan weer even uit de bocht: het lijkt een afleggertje van de Smashing Pumpkins, met een enerverend refrein, gezongen alsof hij tot aan zijn oogballen vol zat met testosteron - al blijft een tekst als 'I wanna taste your saliva, I wish you were my daughter' er bij mij wel in, als ik op tijd mijn pillen pak tenminste. De drums (van Matt Chamberlain, die de hele cd lang bijzonder goed bij slag is) zijn daarentegen succulent.
Op 'Not for Nothing' maakt hij zich kwaad op het fenomeen groupies: net één harde sjanker te veel gekregen, waarschijnlijk, maar 't blijft een aardige song, met een fabuleus in al zijn hengsels kriepende outro. En zo kan ik nog een eindje doorgaan: 'Avoiding the Angel' is alweer een uitstekende song, al klinkt hij bij wijlen gepijnigder dan Scott Weiland en Eddie Vedder samen: life mag dan al wel sucken, zelfs met een echte Andy Warhol tegen de muur, maar er zijn grenzen. Gelukkig volgt dan een dromerig 'Very Little Daylight', een song waarvoor die smalle van de Pumpkins een moord zou doen, als hij ze al niet begaan heeft. Grapje, Billy!
Afsluiter 'Slow Motion Sickness' kleurt qua afsluiter bijzonder feeëriek bij het op de achtergrond tempeestende zomeronweer dat op dit eigenste moment mijn kelder omtovert tot een moeras uit Bangla Desh.
Samengevat, want ik moet dringend de brandweer bellen: fijn gerief!